Nu nog gauw even iets over Renate Rubinstein, want zij mag in een rijtje polemische fragmenten, hoe kort dat ook is, niet ontbreken. Zij berichtte onlangs in Vrij Nederland, dat B. Sijes in zijn Leidse oratie de Koningin niet had bedankt voor zijn benoeming tot hoogleraar. R.R. zag daarin de doorbreking van een traditie, die heel lang heeft standgehouden. Andere Leidse orators hadden die dankbetuiging ook wel achterwege willen laten, maar hadden het toch niet aangedurfd. Conclusie: er bestaat op dit punt een sterke sociale dwang. Mijn polemische bijdrage zit hierin, dat ik wil herinneren aan eerdere precedenten. In Groningen hebben we ook een rijksuniversiteit, net als in Leiden, en inderdaad hoor je hier ook vaak dat stereotiepe bedankje (dat niets voorstelt, en het grote nadeel heeft dat de daaropvolgende dankbetuigingen aan vroegere leermeesters etc. een geur van onoprechtheid meekrijgen). Maar soms laat men de koningin er buiten, en dan blijkt er, zoals R.R. zelf ook zegt, helemaal geen sanctie te bestaan. Niemand wordt kwaad, je salaris wordt niet ingehouden. Ik herinner aan de oratie van Droogleever Fortuyn (1951) en die van Van Schilfgaarde (1970) - de laatste heeft zelfs helemaal niemand bedankt, geen leermeesters, vroegere collega's van het advokatenkantoor, vrouw, niemand. Er zijn ongetwijfeld meer voorbeelden, die ik niet uit mijn hoofd weet. Zelfs een zo weinig heldhaftig persoon als ondergetekende heeft (1956) hare majesteit gelaten voor wat ze was - het staatshoofd, dat ergens een handtekening onder had gezet. Dat Leidse voorvalletje was dus nauwelijks het vermelden waard. Anders gezegd: kennis van Groninger toestanden kan zelfs nuttig zijn voor Amsterdammers die een uitstapje naar Leiden maken.
En nog iets: als R.R. eenmaal iemand werkelijk goed te lijf gaat ziet ze vaak niet meer zo scherp wat ze doet. Zo heeft ze W.F. Hermans verweten dat hij alleen maar lelijk schrijft over mensen die hem geen schade kunnen berokkenen. Dat verwijt was een bijprodukt van de discussie over Weinreb, en gaat dus teloor in een geweldig gedruis; maar niettemin is het passend om te bedenken dat deze bewering nergens op slaat. Hermans wordt, evenmin als R.R. zelf, bij zijn kwaaie uitingen geleid door overwegingen van weloverwogen eigenbelang. Het lijkt mij veel meer dat het instinkt er achter zit, of het gevoel voor wat juist en waar is, of de gedrevenheid, of misschien gaat de schrijfmachine op eigen kracht op drift. Hermans schrijft niet om zijn carrière te ondersteunen; integendeel, hij heeft, in geschrifte, vrijwel iedereen op de staart getrapt die in die carrière de hand zou kunnen hebben. Bij enigszins ter zake kundigen is dat algemeen bekend. Het misplaatste verwijt van R.R. is een eigenaardig voorbeeld van een verblinding die zich in hete discussies makkelijk van overigens redelijke mensen kan meester maken, en als zodanig een niet oninteressant verschijnsel.
Advies aan marxisten: het leerstuk van het dalende arbeidsaandeel, dat ogenschijnlijk in strijd is met alle beschikbare gegevens, kan gemakkelijk worden gered. Men definiëre daartoe de arbeider als een persoon met tenminste drie millimeter eelt in de handen, een vieze pet op het hoofd, een pruim achter de kiezen, een hoog jeneververbruik en tbc. Dan is sinds 1850 het arbeidsaandeel afgenomen, al was het maar omdat de tbc bijna is verdwenen. Weliswaar heeft deze zienswijze de konsekwentie, dat de (geweldig gestegen) meerwaarde toevalt aan mensen die weliswaar geen arbeiders zijn maar wel werknemers, maar een kniesoor die daarop let.
Een goed criterium voor het beoordelen van kranten en weekbladen is de afstand, die men per trein kan afleggen zonder noemenswaard van de betreffende publikatie op te kijken. Elsevier en De Groene brengen mij nooit in Assen, en vaak niet verder dan Glimmen. Met De Nieuwe Linie kom ik iets verder, maar de neiging om uit het raam te kijken, gesprekken aan te knopen met medereizigers of in de gang te lopen neemt tenslotte toch merkbaar toe. Vrij Nederland en de Haagse Post strekken soms tot Meppel, en in gunstige gevallen kan ik er Zwolle op halen. Weliswaar bevat VN een aantal rubrieken die zonder meer overgeslagen kunnen worden (het onbegrijpelijke gewauwel van iemand die zich Konrad Boehmer noemt, over muziek of zoiets) maar er staat toch steeds een niet onaanzienlijke hoeveelheid informatie in. Dat geldt ook voor de HP, waar men overigens makkelijker een goed humeur bij houdt. Terwijl de laatste pagina van VN uiterst tendentieus gemengd nieuws bevat, dat menige lezer doet twijfelen aan de betrouwbaarheid van de rest van het blad (en dat is trouwens heel goed, die twijfel), heeft de HP iedere week als toegift een uit de vrije hand geschreven stuk van EdJ: één van de aardigste rubrieken in het Nederlandse weekbladwezen.