wat een lekker dier’, schreeuwt Emma teder. ‘Vooruit Arnold’, zegt Bertus in de auto en trekt de voorste stoel naar voren. Zodra het kind zijn beentje, dat recht staat door een beugel, naar buiten steekt, geeft Bertus het een hand en helpt het verder.
Gebogen laat Bertus zich door zijn moeder een kus op z'n wang drukken. ‘Dag moeder’, zegt Els en kust haar innig aan twee kanten. ‘Arnold, heb je oma al gedag gezegd?’, vraagt ze op een zowel bestraffende als nieuwsgierige toon.
‘Ja’, liegt hij en wil de gang in lopen.
‘Niet zo jokken, Arnold’, zegt z'n moeder en trekt hem naar zijn oma. ‘Dag oma’, de bebie hangend in een arm, kamt ze haar vingers door zijn haar, ‘Zeg dag oma’.
‘Dag oma’, zegt het kind tegen de gangloper.
‘Dag Arnold. Ga opa maar gauw gedag zeggen.’
Hij hinkt het gangetje door, de kamer in naar z'n opa die al met de sigarenkist op schoot zit te wachten.
‘Haha die Arnold’, lacht hij en trekt het kind naast de kist op z'n knieën. ‘Je hebt hem al in de gaten, hè? Nou, ga maar 'ns gauw kijken, wacht, ik zal er nog even eentje bij doen’. En hij knipt het puntje van z'n tweede sigaar, peutert het bandje eraf en legt het op het kistje. ‘Zo’, zegt hij nog en tilt dan het kind aan tafel, dat voorzichtig het dekseltje opent en verrukt bandje na bandje eruit haalt.
‘Els, wil je er melk in?’, vraagt moeder en houdt een flesje schuin boven een kopje. Els bedankt, knijpt demonstratief in haar buik en armen en maakt een meppende weg er mee beweging met haar hand.
‘Komt van haar, hè’, zegt ze en knikt naar de bebie. ‘Daar kan je niks aan doen, hè, nee, daar kan je niks aan doen’, kirt ze op hoge moederlijke toon tegen de bebie die een scheve glimlach trekt, waarop de vrouwen schateren.
‘Mooie, opa’, zegt Arnold. ‘Ik heb er meer dan de helft niet van’.
‘Zoo’, zegt die en blaast een wolk. ‘Dat klinkt niet gek’. Een lieve jongen. Het doet hem goed naar dat bleke intense gezichtje te kijken, te zien hoe hij z'n vervelende familie vergeet en alleen oog heeft voor de door z'n opa gespaarde bandjes. Emma schenkt nog een kopje en Els hoeft niet. Die wil zeker gauw weg. De bebie begint te huilen.
‘Ach poetepoet, wat hebbie nou? Ben je soms nat? Ja hoor, oh jeetje, voel ik daar een grote keutel’.
‘Heb je luiers bij je?’, vraagt Emma.
‘Ach Bertus, haal jij er even een uit de auto’, gebiedt Els liefjes, en tegen Arnold: ‘Haal
jij die rommel even van tafel, dan kunnen we Saskia verschonen’.
Voorzichtig stapelt hij de bandjes op en doet ze stapeltje na stapeltje in het kistje. Bertus komt de kamer in met een luier in z'n hand en wacht naast de tafel. ‘Niet zo traag’, zegt hij. ‘Dat kan je thuis toch wel uitzoeken’ en met enkele grepen bergt hij de rest van de bandjes.
De bebie gaat op tafel en pruttelend, er boven hangend, trekt Els het haar broek uit. ‘Wat een vieze, gossiemijne’, zegt ze en trekt een natte groen gekleurde lap eronder vandaan. Ze vouwt de lap dubbel en veegt er het kruisje mee schoon.
‘Wat stinkt ze’, zegt Arnold met een vies gezicht.
‘Hou je mond, dat heb jij ook gedaan’.
Hij vindt het een ongelooflijke gedachte en zwijgt.
Als allen weer zitten vraagt Emma: ‘Zeg Bert, heb je eigenlijk van die gordels in je auto?’
‘Nee’, antwoordt hij. ‘Als je een ongeluk krijgt kun je meteen beter kapot zijn’. ‘Nou nee’, bemoeit Els zich ermee. ‘Die dingen worden niet voor niets gemaakt en ik geloof dat ik me er veel veiliger mee zou voelen’. ‘Ja, ik zei nog tegen vader, vooral met de kinderen’, vult Emma aan.
‘Ach, ik rij goed, niet te hard...’
‘Ja ja, je kan anders goed scheuren’.
‘Dat vind jij. Toch blijf ik erbij dat je beter helemaal kapot kan wezen dan dat je voor de rest van je leven verminkt bent.... zie me al in een wagentje of met een plastic handje broodjes eten nee, dan zou ik toch liever’. Midden in z'n uitleg blijft ie steken door de venijnige blik waarmee z'n vader hem aankijkt. Er valt een stilte in de kamer, aangedikt door het lawaai van de klok. In de verte klinkt het geluid van een sirene, die