| |
| |
| |
[277]
Geen last van de waarheid
Paul van 't Veer
Op de persconferentie waar onlangs Schermerhorns dagboek werd gelanceerd, vroeg iemand: ‘Is uw waardering voor journalisten nog net zo gering als op zaterdagochtend 28 september 1946 toen u sprak van: een wereld van hyena's?’ Algemeen gelach was de beloning van de vragensteller. Alleen hijzelf lachte niet. Het was zijn bedoeling geweest op deze kwestie in te gaan, daartoe aangemoedigd door het Nederlands Historisch Genootschap dat de uitgave van Het dagboek van Schermerhorn heeft gesubsidieerd expressis verbis ten behoeve van H.H. historici, juristen, polemologen en ‘sociologen die de invloed kunnen bestuderen van persen pressiegroepen op het gevoerde beleid’. (Flaptekst.)
Maar hoe gaat dat op zo'n persconferentie: 't was al laat, niemand was geïnteresseerd in deze zaak en Schermerhorn zelf wist bij z'n gezond niet meer dat hij ooit, 24 jaar geleden, iets dergelijks over de journalisten in Indonesië had gezegd. Er kwam niets van. De vragensteller, anders gezegd ik (u had het geraden), voelde geen reden tot vrolijkheid omdat de herinnering aan zoveel en zulke belangrijke jaren vol onbegrip voor pers en voorlichting, door de lezing van het dagboek weer zo sterk was geworden. Iedereen heeft zijn favoriete theorie over de mislukking van Linggadjati en vreselijk geklungel van vier jaar oorlog en halfoorlog, waarna er op de ronde-tafelconferentie in essentie werd afgesproken wat in Linggadjati óók al was overeengekomen. De mijne is dat Linggadjati is mislukt door de opzettelijke geheimhouding van de onderhandelingen en alles wat daarmee verband hield, mislukt dus door de absolute miskenning van de rol die openbaarheid in de democratische besluitvorming moet spelen. De behandeling van de pers is de doorlopende illustratie van deze miskenning.
De uitgave zelf, met de aantekeningen en het register van Dr C. Smit, mag als eerste voorbeeld gelden. Alle zesderangs typisten, documentalisten en paleissatrapen staan keurig met naam, voorletters en geboortejaar in het register, ook als ze slechts éénmaal in volkomen onbelangrijk verband vermeld worden, zoals een luitenant Conradi, H.G., geboren in 1918, een Ir N.A. van den Heuvel en een Laurence Meijers, lid van de suikercommissie. Nu onderschat ik de historische betekenis van de heren Conradi (H.G.), Van den Heuvel (Ir N.A.) en Meijers (Laurence) niet; toch neig ik tot de veronderstelling dat hun betekenis in het proces dat gekscherend wel eens ‘de oplossing van het Indonesische vraagstuk’ wordt genoemd, kleiner was dan die van de belangrijkste Nederlandse en buitenlandse correspondenten en hun hoofdredacteuren wier berichten en commentaren vier jaar de wereldopinie hielpen vormen. Zoek je ze echter op in hetzelfde register, waarin ze allen met ettelijke vindplaatsen worden aangeduid, dan vind je zulke mensen als de hoofdredacteuren van Aneta en ANP, de correspondenten van United Press, Reuter, Associated Press en de Times zonder voorletters vermeld. ‘Jenkins, Australisch journalist’, zoals in het register is vermeld, wordt door Schermerhorn zelf in zijn dagboek genoemd ‘correspondent van de BBC’. In feite gaat het om Graham Jenkins, jarenlang correspondent van Reuter, wiens berichten ook zeer vaak in de Nederlandse pers werden geplaatst. Clurman (UP), Swinton (AP), Morrison (Times) worden even kortweg aangeduid als Wansink (Aneta) en Martinot (eerst Aneta, later ANP).
Smit heeft zich blijkbaar geen enkele moeite gegeven wat nadere gegevens in te winnen, hoewel hij Schermerhorns manuscript jaren onder zich heeft gehad. Toegegeven, het dagboek zelf geeft ook weinig aanleiding om te geloven dat zulke gegevens politiek of historisch, laat staan ‘sociologisch’ van enige betekenis zouden zijn. Martinot? Swinton? Jenkins? Ach, al die ‘persjongens’, dit ‘journaille’, deze ‘hyena's’ (alleen het woord persmuskiet ontbreekt) - wat voor betekenis kunnen die nu gehad hebben,
| |
| |
tegenover het Historisch Werk waarmee Schermerhorn en Sjahrir met andere onderhandelaars en ambtenaren zich bezig hielden? Ze konden hoogstens worden gezien als vertegenwoordigers van het publiek dat Schermerhorn verachtte omdat het toch niet kon begrijpen waarmee hij bezig was. Hij en zijn collega-commissarissen-generaal verwachtten dat ‘de grootste verguizing’ hun deel zou zijn, zoals hij al op de eerste pagina van zijn dagboek constateert. Het is een thema waarop hij in velerlei vorm terugkomt. Ja, als ‘Den Haag’, dit complex van een verre, achterlopende wereld, hem al niet begrijpt, als het parlement al nauwelijks recht van spreken heeft, wat dan te denken van het publiek en zijn vertegenwoordiger, de pers?
Vergeefs zoekt de lezer van het dagboek ergens naar de erkenning dat de commissiegeneraal bezig was de belangrijkste beslissing voor te bereiden die Nederland na de oorlog maar kon nemen en dus moest streven naar de grootst mogelijke openbaarheid, een maximum aan voorlichting en volstrekte eerlijkheid in zijn mededelingen. Integendeel, het lijkt er meer op dat van den beginne de overtuiging heeft voorgezeten: als niemand weet waarover het gaat, merken ze 't misschien niet dat we Nederlands-Indië in een onafhankelijk Indonesië hebben omgezet. Als we op de Hoge Veluwe (april 1946) achter prikkeldraad en marechausseebrigades in het geheim vergaderen en na afloop niets meedelen, kan niemand zich ongerust maken en voorkomen we in elk geval allerlei nodeloos geschrijf. En als we in Linggadjati bijeenkomen waar zowat niemand ons werk kan volgen, zelfs Den Haag niet, kunnen we een tijdje rustig ons gang gaan.
Sjahrir blijkt op een gegeven ogenblik zeer goed te beseffen dat er een groot gevaar in schuilt als hij zich in de onderhandelingen (waarbij immers de existentie van zijn land op het spel staat) te ver van zijn volk verwijdert en men hem niet meer kan volgen. Schermerhorn, Van Mook en de hele commissie-generaal vinden dit een uiterst scherpzinnige observatie. Ja, voor Indonesië. Dat land met die primitieve bevolking. Daar moet je rekening mee houden. De wijsknikkende Nederlandse heren beseffen in het geheel niet dat zij zich zelf ook ruimschoots in de gevarenzone bevinden door de geheimhouding van de onderhandelingen. Het is de naoorlogse sfeer van geheimhouding en onparlementair optreden die Jaap Hoek, bij alle overdrijving en eenzijdigheid, goed heeft weergegeven in zijn boek Politieke geschiedenis van Nederland. ‘Wuster’ in zijn serie Tegels Lichten (hij wordt wuster en wuster) in dit blad, vindt hiervoor het goed-Nederlandse werkwoord bekokstoven. Deze opmerkingen over de pers kunnen beschouwd worden als kanttekeningen bij zulke studies.
Schermerhorn, die natuurlijk niet de enige zondaar was in deze periode van Militair Gezag en tot mei 1946 uitgestelde verkiezingen, noteert zelf in zijn dagboek (pagina 48) dat hij een ‘aversie’ heeft ‘tegen het bedrijf van de Tweede Kamer’ en het onvermijdelijk acht dat de Kamer voor een fait accompli wordt gesteld (pagina 72). Van hier naar de opzettelijke geheimhouding is maar een kleine stap.
Het begin daarvan is al te noteren ten tijde van de Hoge-Veluweconferentie, het eerste officiële contact van een Indonesische delegatie met de Nederlandse regering. Ik ga op de oorzaak van de mislukking van dit gesprek hier niet in, maar haal uit het dagboek (pagina 686 en noot) dat volgens Schermerhorn drie ‘persoonlijke feiten’ de conferentie ‘op onnodige wijze uiterst bedenkelijk’ hebben beïnvloed. Twee daarvan waren politiek van aard, het derde is journalistiek en hier dus aan de orde: ‘het A.P. communiqué’, zoals Schermerhorn het noemt. In de voetnoot: ‘Dit communiqué berustte op een telefoongesprek van de vertegenwoordiger van Associated Press in Nederland met Soedarsono, waarin deze vertegenwoordiger Soedarsono de woorden in de mond had gelegd dat de conferentie als mislukt viel te beschouwen. Soedarsono was met deze publicatie weinig ingenomen, maar intussen was deze reeds over de gehele wereld uitgeseind. Mededeling van Schermerhorn.’
Er was klaarblijkelijk geen sprake van een ‘communiqué’, maar van een persbericht, in vrije nieuwsgaring verworven door de A.P.-correspondent H.G. Kersting, thans Nederlands meest geridderde journalist. (Frans Goedhart tel ik niet mee, want hij kreeg zijn commandeurschap of zoiets onlangs niet als journalist maar als Kamerlid. In Schermerhorns dagboek komt Goedhart herhaaldelijk voor in de dubieuze functie van een journalist die in feite door de PvdA was uitgezonden om te proberen Sjahrir en andere Indonesische socialisten-partijgenoten te doordringen van de ernst van de situatie, d.w.z.: over te halen zich bij het Nederlandse standpunt neer te leggen. De journalist en de actieve politicus in Goedhart hebben het wel meer met elkaar te kwaad gehad.) Terug naar het A.P.-bericht van april 1946. Was het een fout bericht? Allerminst. Dat de conferentie op de Hoge Veluwe was mislukt stond als een paal boven water. Alleen hadden Schermerhorn, toen ministerpresident,
| |
| |
en Soedarsono, leider van de Indonesische delegatie, afgesproken dat er geen mededelingen aan de pers zouden worden gedaan.
Gaat u even zitten! Nederland en Indonesië confereren een paar weken over de vitale kwestie van de nieuwe staatkundige verhoudingen, men wordt het niet eens, de Indonesische delegatie keert diep teleurgesteld naar Indonesië terug, maar de Nederlandse regering acht het beter de zaak tegenover de Nederlandse burgerij stil te houden. De Nederlandse pers gaat rustig slapen. Alleen H.G. Kersting komt overeind en zet zich aan het vermoeiende werk de heer Soedarsono in Hotel Carlton te Amsterdam op te bellen. (Wat een volhouder. Geen wonder dat hij nu Chief of Bureau van Associated Press is, voorzitter van de Kring, voorzitter van de Buitenlandse Persvereniging in Nederland, jurylid van het een en ander, en nog tijd heeft af en toe een feestje te beleggen, respectievelijk te bezoeken.) Soedarsono bevestigt dat de conferentie is mislukt. Misschien dacht hij dat dit bericht alleen in Amerika zou worden verspreid. Dan bemerkt hij tot zijn schrik dat het de volgende ochtend in alle ochtendbladen stond. Er was toen trouwens nog maar één ochtendblad: de Volkskrant. Op Schiphol aangesproken, ontkende Soedarsono ooit zoiets gezegd te hebben. Geeft niet. Zijn journalisten gewend. Maar het gaat toch wel wat ver als de ministerpresident persoonlijk de betrokken journalist opbelt om hem de mantel uit te vegen en van onvaderlandslievend gedrag te beschuldigen.
Ik vrees dat deze journalistieke anecdote (‘oom Henk, vertel nog eens wat van vroeger’) typerend is voor de manier waarop in de Indonesische kwestie door Nederland voorlichting is bedreven. De weerslag ervan is op tal van plaatsen in het dagboek te vinden. De enige journalisten met wie Schermerhorn op goede voet is, zijn zij die op tijd (zijn tijd) weten te zwijgen of die het met hem eens zijn, meestal beide. Tot deze uitverkorenen die merkwaardig genoeg meteen ook met voorletters en geboortejaar in het register voorkomen - zij het dan meestal met spellingsfouten als Van Balluseck i.p.v. Von B., en Rooij i.p.v. Rooy - behoren Drs. L.F. Tijmstra, Mr A. Stempels en Mr M. Rooij, alle drie toevalligerwijs van de NRC, maar niet Drs H.J. Scheffer, correspondent van die krant in Batavia. Die verstuurde wel eens onwelgevallige berichten en werd deswege naar het paleis geroepen waar hij een pak op zijn donder kon krijgen, totdat bleek dat het bericht niet van Scheffer afkomstig was, maar door iemand uit de ‘paleisclub’ op slinkse wijze naar de redactie van de
| |
| |
NRC in Rotterdam was gespeeld. Wie zin heeft, kan deze tragi-komische affaire nalezen op de pagina's 680, 717 en 724 van het dagboek, waarin Schermerhorn zelf verslag doet van zijn detective-achtige speurtocht om erachter te komen wie voor deze zaak verantwoordelijk kan zijn geweest. En waarom dit alles? Niet omdat er zulke geweldige staatsgeheimen waren verklapt, maar omdat er beweerd was dat Schermerhorn tijdens een bepaalde paleisvergadering door Van Mook omver was gepraat. Deze smet op zijn blazoen houdt Schermerhorn dagenlang bezig, hij laat zich passagierslijsten van de KLM voorleggen om na te gaan wie er in die periode naar Nederland is vertrokken etc.
Tot de betrouwbaren of deskundigen behoren ook Meyer Sluyser, die met de commissie-generaal was meegereisd en ook met haar bij het eerste bezoek aan Nederland mee terugvloog, de enige journalist ‘met enig politiek benul’ in Batavia. (Wie zal Sluyser de kleine ijderheid kwalijk nemen dat hij in een column in Accent deze zin even achteloos citeert?) En J.H. Ritman, hoofdredacteur van De Nieuwsgier, de enige Nederlandstalige krant in Batavia, in heel Nederlands-Indië, die niet bij voorbaat aannam dat de commissie-generaal en Van Mook bezig waren tegen grove betaling in dollars of ponden het koninkrijk uit te verkopen. Rooy, Tijmstra, Stempels, Ritman, Sluyser waren echter geen ‘gewone’ berichtgevende correspondenten maar politieke redacteuren die Schermerhorn welgevallige commentaren schreven. Zodra er feitelijke berichtgeving in het geding is, komen de hyena's en het journaille de gal van Schermerhorn opwekken.
Bij zijn aankomst in Batavia heeft hij nog het goede voornemen ‘met deze mensen op beteren voet te komen en ervoor te zorgen dat zij ons minstens even goed gelooven als de republiek. Daarvoor is het noodig dat wij hen in hun beroepsuitoefening behulpzaam zijn en nieuws verschaffen, dat, zonder ons in de vingers te snijden, voor hen minstens even waardevol is als de verhaaltjes van de republiek. Dat kan vrij gemakkelijk, omdat het mogelijk moet zijn hen te laten zien dat wij geloofwaardiger zijn.’
O loffelijk streven, o slechte uitwerking! Het goede voornemen geldt hier de correspondent van United Press, Clurman (geen voorletters, dus Bad Guy), van wie Schermerhorn een paar dagen later zelfs een politiek advies in ontvangst neemt. Toch is Schermerhorn ervan overtuigd dat Clurman in wezen pro-republikeins is, sterker: ‘Een man als Clurman van U.P. die kennelijk enig negerbloed in zich draagt, lijkt mij voorbeschikt om op de hand van de republiek te zijn.’ (Pagina 13.) En zo'n opmerking van de man die zich er later terecht over opwindt (pagina 188) als minister Jonkman bezwaar heeft tegen Mr I. Samkalden als lid van het secretariaat. ‘Hij beschouwt hem als een man, die niet volkomen Nederlandsch denkt, omdat hij jood is.’ Hier herinnert Schermerhorn aan de theorieën van Hitler, maar wat dan te denken van de ‘neger’ Clurman die derhalve wel pro-republikeins moet zijn? ‘Een Australiër als Jenkins, die hier voor de BBC optreedt, schijnt ook niet helemaal zuiver op de graat te zijn, hoewel de man zich tegenover mij redelijk gedroeg.’ (Pagina 13).
Van de correspondenten der grote internationale persbureau's heeft Graham Jenkins van Reuter het langst in Indonesië gewerkt en aangezien zijn berichten behalve de Europese ook de voorpagina's van de kranten in Australië, Singapore, Brits-Indië en de andere Aziatische landen haalden, is het dunkt mij niet overdreven te stellen dat zijn invloed op dat ongrijpbare, maar zwaarwegende verschijnsel dat ‘wereldopinie’ heet, buitengewoon groot is geweest. Van hem, én van Stan Swinton van Associated Press, die ook vrij lang in Indonesië gestationneerd was. Bij Schermerhorn gaan ze beiden door voor anti-Nederlands. Van Swinton zegt hij (pagina 299): ‘Swinton van Associated Press heeft gisteravond dan ook alweer een uiterst onaangenaam anti-Nederlands artikel losgelaten, vertelde Roosenburg’. (Kapitein Roosenburg was adjudant van de commissiegeneraal.) Wie ze in hun werk en persoonlijk leven heeft meegemaakt, Jenkins en Swinton, weet dat zij geen beiden anti-Nederlands waren, maar gewoon uitstekende internationale journalisten die het nieuws gaven zoals het zich aandiende: sec, politiek kleurloos, journalistiek verantwoord.
Toen ikzelf tegenover de (Indische) regeringsvoorlichtingsdienst eens in een onaangename positie kwam door een justitieel onderzoek naar een een door mij geschreven commentaar in een Nederlands-Indonesisch blad, Opbouw-Pembangoenan, over het optreden van het hoofd van deze RVD, Ozinga, kort voor de tweede militaire actie, was Jenkins onmiddellijk bereid voor mij te getuigen. Hij, die de hele tweede wereldoorlog als War Correspondent had meegemaakt, gaf mij, veel jongere collega, een journalistiek credo mee dat ik nooit vergeten ben: ‘Ik heb nog nooit als journalist ervaren dat bij een conflict de partij die gelijk had, last had van de waarheid.’
Ik vrees dat Nederland vaak wél last had van
| |
| |
de waarheid, die in de berichtgeving van correspondenten als Jenkins en Swinton te vinden was. Maar waren ze dan niet tenminste journalistiek onbetrouwbaar door sensatiezucht of onnauwkeurigheid?
In Schermerhorns dagboek is voldoende bewijs te vinden voor het tegendeel. Namelijk steeds als hij vermeldt dat de telegrammen van Swinton, Jenkins en anderen uit Djokja - toen de hoofdstad van wat meestal met aanhalingstekens ‘de republiek’ werd genoemd, waar alleen journalisten uit Batavia heen konden reizen - voor de commissiegeneraal de enige bron waren van wat er in het Indonesische kamp gebeurde. Met grote onbeschaamdheid, ik kan er geen ander woord voor vinden, noteert hij bv.: ‘Een telegram van Swinton van gisteravond wees echter niet in deze richting’ (pag. 676), ‘vanmorgen bij de bespreking van de toestand met Van Mook had deze een telegram van Swinton uit Djokja’ (pag. 704) etc. Aangezien Swinton wel geen copieën van zijn perstelegrammen naar New York aan de commissie in Batavia zal hebben gezonden, kan dit niet anders betekenen dan dat ze onderschept werden en onmiddellijk ter kennis van het militaire apparaat (waarvan elders in het dagboek voorbeelden gegeven worden), Van Mook en de commissie werden gebracht. Ook de gegevens van Jenkins kwamen op deze wijze ter ore aan de Nederlandse onderhandelaars, terwijl de later aangetrokken voorlichtingsman van de commissie, D.J. van Wijnen, blijkens het dagboek correspondenten uithoorde en persconferenties van anderen bijwoonde als informant, om niet te zeggen: spion, van Schermerhorn. Eveneens een weinig fraaie figuur - en des te bedroevender als je beseft dat de slachtoffers van dit afluister- en onderscheppingswerk te boek stonden als onbetrouwbare, anti-Nederlandse honden, respectievelijk hyena's.
(Ten opzichte van Swinton werd deze verdachtmaking zo ver gedreven, dat er door Buitenlandse Zaken bij Associated Press over geklaagd werd. Swinton heeft toen met toestemming van New York zijn ‘files’ compleet ter inzage gegeven aan Dr H.N. Boon, in 1947 hoofd van de directie Verre Oosten van het ministerie van Buitenlandse Zaken in Batavia. Deze heeft, na alle uitgaande telegrammen van Swinton gelezen te hebben, schriftelijk verklaard dat hieruit niets bleek van een anti-Nederlandse houding. Aldus gegevens van H.G. Kersting, die ik hier inlas zonder over bewijsmateriaal te beschikken. Er staat niets over in Schermerhorns dagboek.)
Maar wat waren dan die ‘anti-Nederlandse’ berichten, waarop steeds gedoeld wordt? Bij gebrek aan concrete gegevens is het moeilijk meer na te gaan wat Schermerhorn en anderen daar destijds onder verstonden. Met het dagboek in de hand is echter één geval vrij nauwkeurig te reconstrueren. Het betreft de eerste fase van de Nederlands-Indonesische onderhandelingen, namelijk die over het bestand. Op 14 oktober 1946 dicteert Schermerhorn voor zijn dagboek 's avonds 21.15 uur, een paar uur nadat het militair bestand in het Britse consulaat-generaal in Batavia was ondertekend: ‘Inzake de publiciteit van een en ander is er natuurlijk weer gezanik geweest. UP schijnt vanmiddag al te hebben getelegrafeerd dat de zaak beklonken was, maar erger is, dat naar het schijnt de BBC vanavond heeft omgeroepen dat ik tijdens de onderhandelingen een verklaring zou hebben afgelegd, dat Nederland geen verdere troepen meer in Indonesië zal laten komen. Dergelijke nonsens
| |
| |
van een officiëel Engelsch apparaat is toch eigenlijk ontoelaatbaar. Ik heb Samkalden opgedragen om er met de Engelsche heeren een hartig woordje over te spreken en ik zal het Killearn persoonlijk dezer dagen ook nog wel eens vertellen. Dit is geen manier. Natuurlijk voelen wij voor tegenspreken niets. Er is een zeer uitvoerig communiqué en ieder, die hersens heeft, kan zelf uitrekenen hoe dit probleem ligt.’
De volgende dag wordt het ‘incident met United Press’ dan verder afgewerkt (de arme jongen had niets anders gedaan dan 's middags al gemeld wat pas 's avonds vrijgegeven had mogen worden!) en om het evenwicht te herstellen krijgt Swinton dan ‘een lange off the record-talk’ waarin hij wel weer een pro-republikeins standpunt inneemt, maar daar nu niet van. Belangrijker is het andere ‘incident’, het bericht van de BBC, dat wel een bericht van Reuter zal zijn geweest. De fout dat de BBC een ‘officiëel Engelsch apparaat’ is, zoals Schermerhorn meende, ligt ten grondslag aan de verkeerde adressering van de protesten, die immers bij ‘de Engelsche heeren’ werden ingediend. Maar nu het bericht zelf. Was het zo vreemd als gemeld werd dat Nederland geen verdere troepen meer zou aanvoeren?
In de voorafgaande pagina's geeft Schermerhorn uitvoerig de discussies over de Nederlandse militaire positie weer. Het is duidelijk dat een militair bestand slechts dan werkelijke betekenis kan hebben als beide partijen niet intussen hun militaire kracht opvoeren. Ook bij het Nederlands-Indonesisch bestand was dit een van de kernzaken. Sjahrir stelde namens de republiek als voorwaarde dat Nederland zijn troepensterkte zou verminderen, die destijds 91.200 man bedroeg. Dit nu was Nederland allerminst van plan. Wat te doen? Of liever: wat te zeggen? Van Mook kwam weer eens met de oplossing. (Dagboek pagina 42.) Nederland beloofde ‘bij welslagen van de truce en opheldering van den politieken hemel het eerst te zullen beginnen aan demobilisatie van de KNIL-miliciens, die nu al zoolang in militairen dienst zijn of krijgsgevangen waren. Verder met nog een paar algemeenheden erbij. Ik vond het een knappe verklaring, die naar den geest de Indonesiërs prettig in de ooren moest klinken en waar onzerzijds toch eigenlijk niet veel mee werd gezegd, anders dan we toch uit onszelf van plan zouden zijn.’ Dit stukje hypocrisie, zo al niet botweg misleiding, vond zijn weerslag in een speciale verklaring bij de bestandsovereenkomst. Eerst werd geconstateerd: ‘it is obvious that the present military strength from both sides must be considered as a maximum, which will be reduced as the truce itself succeeds and the political situation clears’. Waarna werd gesteld: ‘The fact that a large number of the N.E.I. troops consist of militia who have been mobilised for a long time, is a further inducement to speed up such a practical solution, which will make possible their demobilisation.’
Voor een gewoon mens staat hier in samenhang te lezen dat de huidige militaire sterkte, die als maximum moet worden beschouwd, zal worden verminderd door de demobilisatie van de KNIL-troepen. En vermindering houdt in dat er niet méér Nederlandse troepen worden aangevoerd dan er KNIL-manschappen afgevoerd worden.
Het bericht van Reuter-BBC dat Nederland had toegezegd geen nieuwe Nederlanse troepen aan te voeren, berustte dus op een goede interpretatie van de bestandsovereenkomst. Ik maak me sterk dat het bericht uit Indonesische bron kwam, maar wat doet dat ertoe? Het moet juist worden geacht en alleen wie wist, zoals Schermerhorn, dat de hele bepaling over de KNIL-troepen één grote zwendel was, kon het bericht als ‘nonsens’ kwalificeren.
Dit was dan een staaltje van ‘anti-Nederlandse berichtgeving’ dat zich laat reconstrueren met behulp van Schermerhorns dagboek en de tekst van het bestand, die niet in de bijlagen is opgenomen maar wel te vinden is in Smits Het akkoord van Linggadjati. Uit de reconstructie blijkt wel hoe weinig de beschuldiging van de anti-Nederlandse houding der buitenlandse correspondenten waard was.
Om dat te constateren hoef je nog niet eens die jaren zelf te hebben meegemaakt met de status van ‘leerling-journalist’, een genus waartoe volgens Schermerhorn zowat alle Nederlandse journalisten behoorden. Hij had gelijk. Anders dan die buitenlandse coryfeeën, waren de Nederlandse journalisten, in Nederland én in Indonesië, in 1946 en 1947 bijna allemaal nog in hun leerjaren. Maar misschien mag daar tegenovergesteld worden dat de ook de meeste naoorlogse politici in die tijd leerling-politici waren. Mij lijkt het niet onjuist Schermerhorn zelf, maar ook zijn mede-leden Max van Poll en F. de Boer als leerling-commissaris-generaal aan te duiden.
Nederland moest nog heel wat leren eer die Indonesische zaak zo'n beetje geregeld was.
|
|