niet, die zal binnenkort beginnen, even gewichtig en aangrijpend en vermakelijk als ik meen te mogen voorzien. Langzamerhand ben ik gaan merken dat ik ten onrechte meende. Mijn ondervinding was alles wat er was; op den duur raak je eraan gewend, en vult het met de verbeelding aan totdat het nog wat lijkt.
De verbeelding is onmisbaar. Contramineus in het mooie weer van vorige week heb ik teruggedacht aan de kou in Schotland vorig jaar, en aan het hotel bij het loch bewesten Perth waar C. en ik drie dagen doorbrachten in een bijbehorend châlet. Je reed voor het hotel langs naar het Z-vormige geasfalteerde pad omhoog, verlicht geloof ik door van die lantarens op kniehoogte (of waren ze hoger? - voor de zekerheid zou ik moeten navragen), dat met een scherpe wending eindigde bij ons châlet, het laatste in de serie. In het begin deed de verwarming het niet, en warm werd het er nooit, maar het was toch grappig, zo'n huisje van onszelf met uitzicht over het loch voorzover de zwierende regen toestond, en de nevel als het droog werd. Ik zie ons nog de bedden verschuiven, en C. opkijken gehurkt bij haar koffer, en ik hoor haar iets roepen uit de badkamer, overeenkomstig haar gewoonte net op een ogenblik dat ik naar buiten liep en het niet kon verstaan.
Tafrelen, die wel. De glaasjes malt whisky in de eetzaal en de weg die opgebroken was even voorbij het hotel, de teashop in het naburige dorpje en onze wandelingen in de zon aan Loch Fyne waar C. stenen van de oever meenam en op de heuvels langs Loch Lomond in de bitse regen. De vraag is, wat was de inhoud van die dagen? Hoe meer ik kijk, hoe meer ik zie, C. kleumend op een helling, lachend aan tafel, springend langs het water, vragend in de auto, en hoe sterker ook het verlangen rijst om een vorm te geven aan die drie dagen; maar de woorden en de betekenissen zijn zoek, de herinnering ontrolt een blinde kaart, met stippen zonder namen. Het wordt niets met de autobiografie.
Of toch wel? Bij nader inzien is in het voorafgaande al een behoorlijke autobiografische alinea verborgen. Ik geef C. haar eigen naam, bel het hotel op over die lantarens, en vertel er dan nog bij over het oponthoud in de sneeuw later op weg naar Londen. De sneeuw in de Lowlands: je zag geen verschil meer tussen de weg, de lucht en de heuvels, alleen de schapen bleken niet echt wit te zijn.
En toen? De auto ging kapot, en werd gerepareerd in Worksop. En toen, en toen? Zo kan het nog een tijdje doorgaan, maar dan moet er iets belangrijks gebeuren; en als er niets belangrijks te vermelden is, moet het tenminste intiem worden.
Intiem! Einde van de Nederlandse autobiografie.
Honderd jaar geleden nog werden er in gebouwen, soms als porte-cochère maar vaak alleen voor een mooie verhouding met de monumentale architektuur, vele malen manshoge deuren aangebracht, waarin vervolgens een klein deurtje was uitgesneden voldoende voor de komende en gaande bezoeker.
Tegenwoordig, in overeenstemming met onze onverschilligheid voor het hoge en respekt voor het gelijke, is de architektuur, nog steeds niet verzoend met het één- of tweemansgaatje dat eigenlijk genoeg zou zijn, geneigd om acht, tien, twaalf glazen deuren naast elkaar in een gebouw te zetten. Nu hoeven er geen kleinere deurtjes uitgesneden te worden; het personeel dat het gebouw betrekt maakt zich spoedig de gewoonte eigen om driekwart van de deuren gegrendeld te laten - soms zijn er in Engeland blaadjes uit een schoolschrift aangehecht met plakband, Please Use Other Door, meestal blijft het advies verzwegen: Work It Out For Yourself.
Ik heb zoveel aan deuren staan rukken die als muur in gebruik bleken te zijn dat ik langzamerhand al de mogelijke combinaties van razernij en lachlust die het opwekt moet hebben leren kennen. Als de razernij overweegt, zou ik architekt, bedrijfsleider en personeel het gebouw rond willen schoppen; deze gewelddadige gemoedsstaat zet zich bij gebrek aan uitlaat, en onder de druk van andere lasten zoals regen, achtergrondmuziek en inflatie misschien op den duur om in doodsverlangen, wie weet. Aan de kant van de lachlust is het vrediger, en wordt het eerder stil. Een deur op het formaat van Jan, Piet en Klaas, ik begrijp best dat dat niet past voor een instituut met de waardigheid van een bank, een oliemaatschappij of een kantoorboekhandel.
Een mannetje dat uit Amerika in Londen aankwam om zaken te gaan doen met televisieprogramma's in cassette. en Anthony Burgess in Encounter, zijn maar de laatste twee gevallen die ik tegengekomen ben van verwijzing naar de dodelijke ziekte van de literatuur. Sommigen zijn er blij om, zoals het mannetje uit Amerika dat zijn zak hoopt te spekken; Burgess is natuurlijk niet blij, maar herkent het gekras van de kraaien in de tuin, en verzacht ons verdriet door te