log ook in Palestina de instelling ten opzichte van de literatuur te veranderen. Tot die tijd schreven de Palestijnen poëzie zoals die in de lange vervalperiode van de Arabische literatuur, die dateert van ongeveer 1258, werd geproduceerd. Hun dichters waren knutselaars met rijm en metrum, van een persoonlijke lyriek of een verband met de realiteit was weinig sprake. Onder de invloed van de literaire renaissance in de nabuurlanden komen er dan in Palestina echter dichters die het dichten beschouwen als meer dan een vaardigheid met woorden, en die met hun gedichten iets van hun eigen gevoel trachten uit te drukken. Ook naar de vorm komt er een bevrijding; in plaats van de eentonige Arabische ode, de qasîda met het zelfde rijm en metrum door het gehele gedicht, zien we nu vaak strofengedichten opkomen.
Van deze nieuwe dichters, die allen in de jaren 80 van de vorige eeuw zijn geboren en zijn overleden voor de uitroeping van de staat Israel, is de Christen Iskandar al-Khûrî al-Bîtgâlî (st. 1943) een van de bekendste geworden. Hij experimenteerde met verschillende vormen van strofengedichten, maar wilde zelf voor alles een sociaal dichter zijn. Hij schreef enkele sentimentele romantische gedichten, zoals ‘Een moeder neemt afscheid van haar zoon’, maar werd na de eerste wereloorlog steeds meer betrokken bij het verzet tegen het Zionisme. Hij is een typisch voorbeeld van de intellectuelen van zijn generatie, die in het begin van de oorlog nog enthousiast de zijde van de geallieerden hadden gekozen maar door de ontwikkelingen daarna steeds verbitterder werden tegen Europa. De verdeling van de Arabische landen in Europese invloedssferen, in strijd met de beloften van onafhankelijkheid en de verwachtingen uit Wilson's principes van zelfbeschikking, en de tenuitvoerlegging van de Balfour-declaratie, brachten een ontgoocheling van de hooggespannen verwachtingen van de Arabieren.
Al-Bîgâlî is ook typerend voor de Arabische Christenen in hun houding tegenover de Arabische nationale zaak, en in het bijzonder het Zionistisch probleem. Hij is een van de talrijke Christenen die het verschil - en vaak het antagonisme - tussen de Moslimse en de Christelijke Arabieren betreuren, en oproepen tot nationale eenheid. Deze Christelijke Arabieren hebben vaak grote waardering voor de Islam, die zij - terecht - als een onderdeel van een roemrijk Arabisch verleden beschouwen, en bewonderen de Profeet Mohammed, in wie zij een groot Arabisch leider zien. Zo dicht al-Bîtgâlî over zijn land Palestina:
‘O land van vrede, waar geen vrede heerst
Ik groet U en wens U heil.
Of ik U verlaat of in U vertoef,
Ik ben U trouw; ik heb geen plaats naast U.
Moge mijn Christendom U beschermen
En de Islam U behoeden voor de verraderlijke en listige tijd
Twee godsdiensten, door de Arabieren gegrondvest,
Voordat er priesters of een imâm waren’.
De toon van de dichters uit deze periode is voor ons gevoel nog in vele opzichten sterk retorisch, wat door de vertaling uit het Arabisch, waardoor de klankeffecten immers verloren gaan, nog wordt versterkt. Inderdaad zit er in het nationalisme van deze generatie, die in de periode tussen de beide wereldoorlogen, in de tijd van de opkomst van het Zionisme en de Arabische verzet daartegen, iets retorisch en tegelijkertijd vrijblijvends, wat zoals wij zullen zien de moderne Palestijnen niet meer hebben.
Dit is ook het geval met de schrijver die nu nog door de Palestijnen als hun grootste nationale dichter wordt beschouwd, de in 1941 overleden Ibrahîm Tûqân. Ook hij schreef naast subjectieve lyriek veel ‘nationale’ gedichten en is juist om deze patriottische poëzie bekend en geliefd geworden. Tûqân is een goed voorbeeld van de Palestijnse vertegenwoordiger van de Arabische literaire renaissance. Hij studeerde in Beyrouth aan de Amerikaanse universiteit waar hij intensief contact had met Libanese schrijvers. Tijdens zijn schooltijd in Jeruzalem werd hij al geinspireerd door de Libanese essayist Nakhla, die hem enthousiast maakte voor de Arabische klassieken. Invloed van het Westen - de Amerikaanse universiteit van Beyrouth - en van de Arabische klassieken, een vurig nationalisme, veel van dit alles via Libanese literatoren verkregen, zijn inderdaad typerend voor de Palestijnse intellectueel van die tijd, die vaak voor inspiratie door moderne denkbeelden naar Libanon keek, en door Egypte soms conservatief werd beinvloed. Maar ook komt er door dit alles een sterk gevoel van verbondenheid met de rest van de Arabische wereld, een behoefte aan contact met Beyrouth, Cairo en Damaskus, een behoefte die wij in Nederland ook enigszins kennen wanneer wij zien naar Parijs, Londen en New York.
Tûqân volgde de strijd tegen het Zionisme in Palestina op de voet, vooral ook toen hij in 1936 benoemd werd tot hoofd van de Arabische uitzendingen van Radio Jeruzalem. Hij bezingt echter niet alleen de strijd en de helden daar in, maar spaart de Pales-