| |
| |
| |
[261-262]
Nederlandse taal- en letterkunde
Isaac Faro
Sprekende en denkende personen: Peter Hermelijn en zijn vriendin Margaretha.
Boeken: De verzamelde werken van de zeventiende-eeuwse dichter Pieter Knuit (een tweede Jacob Cats) in een uitgave anno 1828. Een door Th. Wijvers verzorgde uitgave van door hem ontdekte jeugdpoëzie van Pieter Knuit, anno 1885. Een pas verschenen bloemlezing hieruit door Peter Hermelijn.
- Ik heb je post meegebracht.
- Leg maar neer. Kijk eens aan, de Spectator is erbij. Wat maakte je voor gekke geluiden op de gang?
- Ik huilde.
- O. Zeg, ik heb het nu ook zien liggen bij Liber in de etalage.
- Dat stapeltje van vijf in de Boekenhal ligt er nog net zo. Of net zo..., dat kun je niet weten natuurlijk. Misschien vullen ze het voortdurend aan. Heb je er nog eentje voor me? Ik heb het mijne aan mijn vader gegeven. Er stond toch geen opdracht in en je had hem een exemplaar beloofd.
- Ik geef je nog liever het geld om er een te kopen. Er moet gepraat worden over een boek. Mensen in de boekwinkel horen de titel noemen en worden nieuwsgierig. En krijg ze bij de vrolijkheid, de titel is goed, intrigerend. Of je treft een boekhandelaar die er met tegenzin twee heeft gekocht. Een is hij er al kwijt en jij neemt zijn laatste exemplaar mee. Hij bestelt er vijf bij.
- Geef me dan maar twaalf gulden negentig.
- Hier is mijn laatste.
- Afgezien van die vier daar in je kast. Zonder omslag.
- Ja, die zal ik er bij jou ook even afhalen.
- Dat laat je, ik vind het een fleurig ding. Om nu alleen omdat je naam er niet zo heel duidelijk op uitkomt... En het zijn tenslotte verzen van Knuit. Je mag ze dan hebben uitgekozen...
- En vertaald, verscheidene, en van een inleiding voorzien, waarin ik als eerste de dichter Knuit heb losgemaakt van zijn rijmende en hout verkopende naamgenoot.
- Dat beeldt dat plaatje toch aardig uit.
- Dat is het woord: aardig. Links een beetje vertekend het portret van Piet Knuit zoals het in alle schoolboekjes staat en rechts een losbol in de trant van Frans Hals. Compleet met zwierige baret. Daartussen haast onleesbaar mijn naam. Alles in beschaafde modetinten. Het is toch uw eigen idee geweest, zei de uitgever. Hij begreep niet dat ik het maar een slap aftreksel vond. Mijn naam had moeten staan op iets als een mes dat een rode levende vorm loskerft van een grijszwarte dode. Want dat doe ik, in dubbele zin. Ik scheid de Pieter Knuit van de bloedwarme erotische poëzie definitief van die van ellenlange rijmen over de huwelijkse staat en aanverwante zaken én ik snijd uit het verleden een brok los, blaas het leven in en til het in het heden. Ik maak er iets eigentijds van. Dat moet je toch kunnen begrijpen, dat een zwierige baret ridicuul en futiel is in dat verband.
- Jouw Knuit zal er toch wel eens een hebben gedragen in 1630, denk ik. Maar goed, misschien was zo'n iets te kleine bolhoed beter geweest. Of een schipperspetje, dat is van alle tijden. Een abstract schipperspetje dan, gewoon een petvorm. Zeg, hoe vind je mijn pet. In de uitverkoop voor vijf gulden. Hier op mijn hoofd. Ik heb er nog net zo een in het paars. Ik kon niet kiezen. Was ik toch nog minder kwijt dan jouw boek kost. Had je er niet een beetje meer in kunnen zetten. In Wijvers' boek staat veel meer, dacht ik.
- Pagina's met noten. En lang niet alles was geschikt. De juiste keuze maken, daar gaat het om. Bovendien, korte teksten zijn van deze tijd.
- Ik voel me altijd bekocht als ik zie dat ze met een grote letter en een massa wit net boven de honderd pagina's uit weten te komen.
- Aan jou zou een populaire herdruk van de verzamelde werken van Knuit de houthandelaar besteed zijn. Kijk, meer dan zeshonderd bladzijden.
- In twee kolommen, dicht bedrukt. Daar
| |
| |
staat misschien honderd keer zoveel in als in jouw werkje. En hij heeft het allemaal zelf bedacht. Amsterdam, bij de gebroeders Derksen, 1828. Op het schutblad staat Johannes Hermelijn geschreven. Is dat een betovergrootvader van je of zo?
- Weet ik niet, interesseert me ook niet.
- Wat enig. In het voorwoord kun je lezen: ...is het werk enige vellen druks meer uitgelopen en daardoor dikker geworden dan ik mij had voorgesteld; degenen echter wien het boek in één te wanvormig of te onhandelbaar voorkomt, kunnen, Zulks verkiezende, de beide afdelingen ieder afzonderlijk doen inbinden.
Mocht u dit boekje wat te miniem vinden dan kunt u het laten inbinden bij het spoorboekje en de belastinggids. Wat moet je daarmee?
- Nakijken wat ik overhoud. Als de hele oplaag verkocht wordt krijg ik zeg twee duizend gulden. Bijna de helft pikt de belasting. Voor een goeie duizend gulden heb ik me dan moeten verdiepen in deze muffe massa prietpraat, op zoek naar beschrijvingen van Knuits landgoed. Pas als er meer drukken komen wordt het een beetje interessant. Maar die zullen er niet komen. Het is verkeerd gebracht met dat slappe plaatje. En bovendien niet als paperback of, nog beter, als pocket. Wie spreekt dit nu aan. Wat bejaarde letterlievenden en leraren Nederlands.
- Die verzamelde werken ruiken niet eens zo naar eigenlijk. Staan die beschrijvingen, die je nodig had, niet allemaal in het epos Stroomzicht?
- De meeste wel. Maar de stijl van de rest moest ik ook bestuderen, terwille van nijvere maar van intuïtie gespeende letterkundigen als vriend Dries c.s.
- En je hebt zelf gezegd: als je een regel Knuit hebt bestudeerd ken je ze alle honderdduizend. Moet je antwoorden: om dat te kunnen zeggen moet ik eerst alle negen en negentig duizend negenhonderd negen en negentig andere ook hebben gelezen. Overigens heb je ook beweerd dat je in een weekeinde het werkje in elkaar hebt gezet. Wat lees je toch? Als we vanavond nog maar...
- Een stuk van Dries over mijn boek in de Spectator. Hij heeft het in drukproef gelezen, anders zou zijn bespreking pas volgende maand zijn geplaatst. Hij heeft er niet veel van begrepen, geloof ik.
Peter Hermelijn heeft, na enkele jaren geleden te zijn gedebuteerd met de dichtbundel: Dat wil zeggen, vooral bekendheid gekregen als scherpzinnig criticus van avantgardistische poëzie. Dat begrip leeft nog in de provincie, blijkbaar. Het zal menigeen dan ook verbazen dat Hermelijn in zijn tweede publicatie gedichten heeft bijeengebracht en ingeleid van... Pieter Knuit. Slaat hij de veel verklarende inleiding voorlopig over, dan zal na lezing van regels als:...het is een vrouwenman, hij gaat uit krollerij en op de kitteljacht en maakt een Venusdier zijn bulster nacht op nacht... zijn verbazing over Hermelijns poëtische interesse misschien zijn verminderd - flauw grapje - maar zeker zal hij in een andere verbazing zijn gevallen. Tenzij hij bekend is met de ontdekking, die Wijvers in 1885 publiceerde. In de schoolboeken is die niet doorgedrongen.
Dan volgt het verhaal over het terugvinden van Knuits jeugdpoëzie tussen familiepapieren: het oorspronkelijke handschrift van Venus' Mal, in iets gekuiste vorm nog tijdens Knuits leven in druk verschenen en - daar gaat het hier om - tot dan toe onbekende Minnedichten van Pieter Knuit, in een misschien door een medestudent gemaakte copie. Natuurlijk met een paar schoolmeesterachtige aanvullingen en zogenaamde correcties op mijn uiteenzetting. Laten merken waar de ware deskundigheid te vinden is. Een gedeelte van deze verzen is zeer openhartig en hierop moet nu volgens Wijvers de Zeventigjarige Knuit hebben gezinspeeld in zijn berijmde autobiografie:
En schreef ik in mijn jeugd eens een onstichtlijk lied,
ik gaf het aan het vuur, de drukker kreeg het niet.
Overigens werd al door Wijvers een aantal amoureuze liedjes toegeschreven aan andere, meest anonieme auteurs. Met name het lied waaraan Hermelijn de titel van zijn bloemlezing heeft ontleend werd en wordt tot deze categorie gerekend:
Maar is mijn lief bedroefd van zin,
zo stem ik straks mijn pijp daarin,
verdrijf aldus de treurigheid
en krijg ze bij de vrolijkheid.
Wordt gerekend... Dom is dat na mijn uiteenzetting. Ik heb aangetoond dat er maar één andere auteur is.
- Dat is toch niet op slag alom bekend.
- Maar Dries laat niet duidelijk blijken dat ik de noodzaak tot zulke vage toeschrijvingen overbodig maak... Peter Hermelijn, die als recensent oordeelt zonder aanzien des persoons en met alle aandacht voor de tekst - en niet voor wat achter de tekst schuilgaat, ergens zegt hij: krab de verf af van een schilderij en je vindt de bekende structuur van het linnen - heeft zich nu dus bezig gehouden met poëzie van drie eeuwen geleden. Hij trekt zich niets aan van de plaats waar het manuscript is gevonden en des te meer van verschillen in stijl en woordkeus die hij aantreft tussen het wel en niet in Knuits tijd gepubliceerde werk. Hij wijst erop dat in Venus' Mal de meisjes Rosemont en Phyllis worden genoemd en in de Minnedichten onveranderlijk en eenvoudig: mijn lief. Dat gekunstelde aanduidingen als schubbevee voor vissen in de laatste niet
| |
| |
voorkomen, dat een gedicht met een krachtig begin als:
ben jij mij liever, lief.
die 'k zonder grief gerief?...
Dries vertelt mijn hele inleiding na, dat is gemakkelijk verdiend.
- Zo lang is die niet.
- Hermelijn komt tenslotte tot de conclusie dat, ook al omdat in het tijdens Knuits leven gedrukte werk elke grondstof in dezelfde vorm is gegoten en de door Wijvers uitgegeven gedichten veelal een andere vorm vertonen, terwijl ze toch niet alle de onverhulde erotiek tot onderwerp hebben, de Pieter Knuit van deze gedichten een andere moet zijn geweest dan die van de verzamelde werken. Hij gaat dus voorbij aan de mogelijkheid dat Knuit zijn jeugdwerk heeft geselecteerd op vorm en inhoud en dat een verwerpelijke inhoud vaak samenging met een verwerpelijke vorm, terwijl het omgekeerde niet het geval was.
- Het gaat me boven mijn pet, maar ben je daar aan voorbij gegaan?
- Dries geeft eerst mijn betoog veel te sumnier weer en dan...
- Je vond net dat hij veel te veel van je heeft overgeschreven. Ga verder.
- Overigens zie ik niet zo veelvuldig vormverschillen. Zeker niet tussen regels als:
Ik draag mijn lief ten voordeur uit
en geef de stroom een zoete buit,
een nimf die spat en plonst en lacht
en naakt en nat haar redder wacht,
uit het minnedicht Stroomlust en
Aan d'achterzijde van het huis
hoort men gestaag het stroomgeruis.
De zeilen bol, de vlag in top,
kiest schip na schip het ruime sop,
uit Stroomzicht. Maar ik haast mij hieraan toe te voegen dat Hermelijn deze voorbeelden aanhaalt in ander verband. Fijn, dat hij zich haast. Aan het eind van zijn inleiding wijst hij er namelijk op - min of meer terloops - dat Pieter Knuit zijn hele leven, met een onderbreking van vijf jaar, toen hij in Frankrijk studeerde, op het buiten Stroomzicht heeft gewoond; dat men kan aannemen dat het door hem in zijn vijftigste levensjaar vervaardigde epos Stroomzicht een nauwkeurige beschrijving van de werkelijkheid beoogt te zijn, dat dit van het minnedicht Stroomlust niet zonder meer gezegd kan worden, maar dat er in een ander minnedicht, Nachtelijke vaart genaamd, een vergelijking wordt getrokken tussen de schepen, die overdag rakelings voorbij varen aan de voordeur van de dichter en het schip dat 's-nachts, door een storm uit zijn koers geraakt, met zijn boegspriet invoer op de achterpoort van het witte huis van de geliefde. Kortom, dat wie belang hecht aan topografische aanduidingen, zich erover kan verbazen dat in de verzamelde werken de stroom achter 's-dichters huis langs loopt en in Wijvers publicatie voorlangs. Ik voor mij vind het slot van Hermelijns betoog het overtuigendst en hij had er volgens mij beter aan gedaan de hier vermelde zaken aan het begin te plaatsen of ze te brengen als klap op de vuurpijl en niet als betrekkelijke bijkomstigheden.
Ik kan mij ook voorstellen dat iemand, die de schrijver tot het einde heeft gevolgd, graag zou willen weten of in de archieven iets te vinden is over een tweede buiten met een tweede Pieter Knuit. Hermelijn laat zich hier niet over uit, misschien uit afkeer van het werken met buitentekstuele gegevens. Een afkeer, die dan mijns inziens beter overwonnen had kunnen worden, nu de bestudering van een tekst aanleiding is geweest tot het doen van een opzienbarende uitspraak over de persoon van de auteur.
Maar tenslotte kan men ook zonder al die wetenschap veel genoegen beleven aan de met smaak uitgekozen minnedichten, waarvan ik hier nog een specimen laat volgen...
Wat een rotstuk.
- Hij besteedt heel wat aandacht aan je. Iedereen hoeft het toch niet in alles met je eens te zijn.
- Ja maar hij heeft nu eenmaal liever een appel dan een peer. En als hij dan in een peer bijt zegt hij: een mislukte appel. Het probleem van de ligging van het buiten heb ik juist niet centraal gesteld en of er inderdaad een dichtende neef of wat dan ook van Knuit heeft bestaan, of dat er een Jansen is geweest, een medestudent of zo, die onder Knuits naam heeft geschreven, interesseert me niet. Mijn enige bedoeling is aan het publiek boeiende teksten te leveren.
- Waarom maak je je dan zo druk over die verschillende Knuiten?
- Omdat het publiek nog niet rijp is voor teksten zonder meer. In de eerste plaats willen ze weten wie ze heeft geschreven. Als ik niet zeg dat Knuit er iets mee te maken heeft zegt een ander het wel en dan wordt het iets als het eten van een onbedorven ei, nadat iemand bedenkelijk heeft gesnoven.
- Als je het bestaan van die Jansen had kunnen bewijzen, had je de minnedichten pas goed losgemaakt van Knuit.
- Minnedichten van ene Jansen? Wie wil die lezen. Ook Knuit wil niemand lezen, maar om hem hangt zo een aureool van aftandse lulligheid dat de mensen als ze zijn naam met de mijne gecombineerd zien, gechoqueerd in het boek gaan bladeren. En als ze mij eenmaal mijn snede hebben zien aanbrengen, schieten de verzen voor hen naar de oppervlakte, in de actualiteit. En die operatie volvoer ik op mijn manier. Door
| |
| |
de tekst te bestuderen. Ik zal daar in archieven gaan snuffelen. Weet je wel wat professor Korint heeft gezegd? Na mijn studententijd heb ik nooit meer een archief betreden en daar ben ik trots op. Als het aan mij lag zou ik gewoon een bundel minnedichten uitgeven, niet eens uit de zeventiende eeuw erbij.
- Dan zouden de lezers het meeste flauw en grof vinden.
- Dat mag. Maar bevooroordeeld zijn ze dan wel. Ik ga nog eens een boekje maken met allerlei teksten, uit kranten, beroemde boeken, stripverhalen, met fragmenten van gesprekken. Eigen invallen. Soms prik ik, soms kies ik, soms zit ik een dag te schaven aan een aforisme.
- En met af en toe een blad wit, waar de lezers zich zelf op kunnen uitleven. Wat ook leuk zou zijn, teksten volgens een soort kettingbrief bijeenbrengen. Dan heb je zo iets als de verzamelde werken van Knuit bij elkaar. Zeg, hier in het voorbericht, dat zou jij geschreven kunnen hebben:...dat ik mij wel geroepen acht tot het bezorgen van de uitgave van de werken van Knuit, maar niet tot het onderzoek van 's-mans hart, noch tot het geven van een verslag van 's-mans lotgevallen, verrichtingen, openbaar en huiselijk leven...
En waarom heb je dit niet geciteerd, om je eigen Knuit wat meer relief te geven: Knuits geschriften hebben noch nimmer enige aanleiding tot geschillen en twisten gegeven of enige beroering in de staat en de kerk te weeg gebracht, maar integendeel, al wat edel en goed, rechtschapen en braaf was van geslacht tot geslacht voortgeplant en bevorderd...
- Voorberichten lees ik niet.
- Je schrijft ze zelf... Toch moet er iemand geweldig zijn beroerd door Knuits teksten. Het je dat gezien, hier in het midden van het boek zijn bladzijden gescheurd en verfrommeld. Nou, ik kan het me voorstellen. Vrouwenspiegel. Gij moogt geen bedgebrek in rechten openbaren, als na een koude sucht van drie gehele jaren. En of dan enig man zijn eerste kracht verliest, geen wijf en heeft de macht dat zij een ander kiest.
En hier! Wat fijn dat ik nog alles op en aan heb. Waarom ook weer? We zouden naar de bewegende beelden gaan, eerste voorstelling. Daar is het nu te laat voor.
Een held, een dapper man, een prins van hogen geest
ziet naar een naakte vrouw en is terstond een beest.
Een beest vol geile lust, gelijk het wordt beschreven,
een beest door hittig bloed tot lusten aangedreven,
een beest dat grillig is en tracht te zijn gepaard
en buiten zijn geslacht en tegen zijnen aard.
Wilt u dan jonge vrouw, voor deze klippen hoeden,
en laat uw schone borst geen vuile tochten voeden,
maak dat je voor het volk uw tere leden dekt
en dat je genen mens in beestenlusten trekt.
Ik vind dat eigenlijk opwindender dan menig minnedicht uit jouw bloemlezing. Ben je nog steeds dat stuk van Dries aan het bestuderen?
- Weet je wat het is met die jongen? Zelf zit hij al drie jaar te broeden op die studie over Knuits vriend Smallius. Bijna onleesbare manuscripten heeft hij ontcijferd, zonder op iets interessants te stuiten. Nu kom ik, buitenstaander, put uit een gedrukte bron - dat vindt hij misschien op zichzelf al bedenkelijk -, verzorg vlot een uitgaafje, eigenlijk op verzoek van de uitgever, en breng daarin het verslag van een spelenderwijs gedaan vondstje, dat in zijn milieu wel zal vallen onder de categorie ontdekkingen. die een waardige bekroning kunnen vormen van een jarenlange studie. Dat is zuur voor hem. Maar ik ga toch iets terugschrijven op zijn stuk. Ik ben niet voor critiek op critiek, maar als ze je bedoelingen gewoon verkeerd weergeven, dan moet je terwille van de juiste voorlichting aan het publiek... Ik zal er meteen aan beginnen, anders kan het niet meer in het volgende nummer opgenomen worden. Het weekeinde zit ik trouwens vast aan mijn nichtje.
- Nichtje?
- Uit Brabant, Lage Zwaluwe om precies te zijn. Komt logeren bij mijn moeder. Ik heb beloofd haar iets van de stad te laten zien.
- Hoe oud?
- Zestien.
- Toe maar.
- Of nee, ze zal nu wel zeventien zijn. Hoe zei ik dat ook weer, van die appel en die peer?
- Appel en peer?
- Ja. Dries gedraagt zich als iemand, die een peer krijgt, maar een appel prefereert en dan... Ik moet het een beetje elegant formuleren, luchtig. Niet als een schoolfrik, een cuistre. Het kan me ook geen donder schelen wat hij over me schrijft, maar voor de goede orde...
- Krijgt ze ook een boek van je?
- Wie?
- Hoe heet ze, je nichtje.
- Ach ja, dat zou ik wel eens kunnen doen, zo'n meisje vindt dat geweldig interessant.
- Deze brief zat ook nog bij je post.
- J. de Kater, Moerse. Weer die maniak. Die maak ik later wel eens open.
- Maniak?
- Ja, van dat soort dat ook wel voor de televisie optreedt. Sommige kennen het
| |
| |
spoorboekje uit hun hoofd.
- Dat is toch gemakkelijk. Zeker als je moeite hebt met het opzoeken... Tien b. Roosendaal-Lage Zwaluwe-Rotterdam-Den Haag-Amsterdam.
- Het onderwerp van die Kater is al even interessant, de geschiedenis van Moerse en omgeving. Knuit komt daar vandaan. Na de tijdschrift-publicatie van mijn vertalingen van Knuits Franse minnepoëzie... Ik ga steeds beter begrijpen waarom Dries zo zuur reageert. Op Dries' verjaardag vroeg Laurens of we niet een pikant tekstje voor hem wisten, toen kwam Dries met dat boek van Wijvers. Maar ik was het die de mogelijkheden zag... Op die eerste publicatie stuurde de maniak dus commentaar. Dat er twee Knuiten waren wist ik toen nog niet, overigens. Maar ik heb dus in een vers de naam van de polder genoemd waarin volgens Wijvers het buiten Stroomzicht was gelegen. In de Franse tekst komt die naam niet voor, maar terwille van het rijm... k' Heb me met haar afgezonderd in de polder Elfhonderd. Dat had ik volgens de maniak niet mogen doen, want de naam van die polder was in de loop van de tijd veranderd en in 1630 kon hij de door mij gebruikte naam nog niet hebben gedragen. Een heel verhaal, waarin ik me maar niet heb verdiept. Nou heeft hij zeker gezien dat ik me niks van zijn opmerking heb aangetrokken...
Ik ga het geloof ik zo doen. Ik schrijf vanavond eerst in een brief aan Dries mijn reactie op zijn stuk, dan kan ik wat feller en persoonlijker zijn. En uit die tekst licht ik dan wat ik tot iets publikabels kan moduleren.
- Dat wordt dan ook geen tweede voorstelling.
- Ik moet toch heus nu aan die brief beginnen, anders wordt het nachtwerk.
- Nooit ziet er enig beest, nooit ziet er mens kamelen of vors of olifant, als in het duister telen. Dan ga ik maar alleen. Mag ik die volledige Knuit van je lenen. Of nee, je hebt hem zeker nodig voor je anti-Dries?
- Neem maar mee, van Stroomzicht heb ik een aparte, gannoteerde uitgave.
- In lust en heten pest, daar is het wijken heil, daar is het vluchten best.
Origineel zou het zijn om Knuit te lezen in de tram. Maar ik heb het niet gedurfd. Waarom heb ik het boek meegenomen? Om iets van Peter te hebben dat ik hem kan terugbrengen. Hij zal het niet komen halen. Ik kan het straks meenemen naar de bioscoop. Lezen in de bioscoop geeft toch al zo'n indruk van zelfgenoegzaamheid en als ik me dan ook nog tijdens de reclame verdiep in de verzamelde werken... Tien b, Lage Zwaluwe-Amsterdam. Dat zal het zijn. Zijn moeder verwacht haar morgen pas, maar ze komt vanavond al aan. Peter haalt haar af en neemt haar mee naar zijn kamer.
Tien b. Vijf over negen kan ze aankomen. Vijf over tien. Vijf over acht niet, dan had hij wel jachtiger gedaan. Om het uur gaat er een trein, ruim anderhalf uur onderweg. Niet lang als je weet dat Peter je afhaalt. Ik ben in staat me verdekt op te stellen op het perron. Twee weken geleden zag ik hem lopen met een te dik minimeisje, dat zal nog wel weer een ander zijn geweest...
Hij dicht op haren naam, hij zeid haar mooie dingen,
hij doet meest alle nacht voor hare vensters zingen...
Zij wrokt in haren geest, zij zoekt het overal
hoe zij de jonge maagd ten volle plagen Zal.
Nu wenst ze, zo het schijnt, haar ogen uit te plukken,
haar oren, haren neus, haar wangen af te rukken,
haar lippen met geweld te scheuren van de mond
en al wat enigszins haar wel en aardig stond.
Dan schijnt ze gans het vel haar af te willen stropen
en met gesmolten lood daar op te laten lopen.
Zij wenst haar wel de dood, maar uit een wrede spijt
zo wil ze met de dood haar houden in de tijd.
Hier spreekt de koningin, Peter. Zijn dat nou de ellenlange stichtelijke verzen uit je inleiding? Wat nou. Ze ontmoet de jonge maagd. Haar gramschap wordt gestild, hier is geen toverkracht, geen list, geen boze vond. Al wat de koning trekt, dat is een zoete mond... En ziet na deze zaak, zo liet de koningin de koning zijn vermaak. En dat heeft nimmer kerk of staat beroerd!
Zie, vrijsters, met den snellen tijd,
die staag en ongevoelig glijdt,
zo worden blonde vlechten grijs,
zo worden blijde zinnen vijs,
zo worden rode lippen blauw,
zo worden schone wangen grauw,
daar komt de rimpel in het vel,
ach!, weg is dan het minnespel.
Zie, maagd of vrijer, wie gij zijt,
Uw bloempje is van korten tijd.
Zeventien jaar is ze, na je twintigste begint het verval. Ik blijf maar thuis. Een verlepte roos. Wat lees ik hier...
Want al ligt de tere bloem
ziet, de geur, die binnen lag
Die geur is de deugdzaamheid, die blijft..., sterker wordt:
| |
| |
Schoon het nietig vlees bederft
en het welig bloed versterft.
Ik blijf thuis met dit boek vol zoete troost.
Zoek alleen dat binnen schuilt,
niet dat uit de leden puilt.
Dat minimeisje was lang niet mager.
voor zijn ogenlust verkoos,
aardig wit of purperrood...
Blad na blad zou je kunnen verfrommelen en verscheuren.
De brief gepost, mijn moeder gebeld hoe laat ze morgen Pimmetje van de trein kan halen. Dan eerst maar even kijken wat de Kater te miauwen heeft.
Mijnheer, in mijn vorig aan u gericht schrijven heb ik uiteengezet hoe in de jaren 1631-1638 door overstromingen en daarop gevolgde herdijkingen de Dertienhonderdgemetenpolder van vorm en oppervlakte is veranderd en sindsdien de polder Elfhonderd wordt genoemd en dat in hetzelfde tijdvak de loop van de Zwalke, deels door natuurlijke oorzaken, deels door ingrijpen van de mens, is verlegd, zo dat Pieter Knuit bij zijn terugkeer uit Frankrijk in 1637 rond zijn gespaard gebleven buitenplaats een aanmerkelijk gewijzigde toestand aantrof.
Uit uw laatste publicatie, getiteld: En krijg ze bij de vrolijkheid, begrijp ik dat u een andere mening bent toegedaan. Graag zou ik van u vernemen op welke gronden... ik bereid een artikel voor over dit onderwerp, waarin ook uw publicatie...
De schoft. Het hoeft niet waar te zijn. Een persoonlijke opvatting. Als er maar één deskundige is, die eraan twijfelt... Maar misschien schrijft Knuit er zelf over. Margaretha heeft de Knuit meegenomen, ook dat nog. Waar zou hij dat artikel publiceren. In een blad over historische geografie of zoiets. Dat leest geen mens. Maar hij stuurt het natuurlijk naar de Spectator. Jezus...
- Ik heb toch de verzamelde werken even nodig. Ik kom naar je toe.
- Wat een nerveuze ijver. Ben je weer een vondstje op het spoor?
- Die levensbeschrijving moet toch achterin staan, het is het laatste dat hij heeft geschreven.
- Voorin.
- Verdomd, hier staat iets...: dat eertijds was geploegd, dat was een mosselbank, de krabben uit het slijk, dat was de beste vank... En hier: Dat was een harde stoot op al mijn goede gronden, die werden onder 't zand of in de zee gevonden. Maar nergens iets over een verlegde stroom. Het tijdstip blijkt ook niet. Het Handboek. Robert heeft het. Ik bel even. Peter. Kun je even voor me nakijken Knuit... Nee, Knuit II komt in de volgende druk. Omstreeks 1640. Meer niet? Na zijn terugkeer moest hij zich wijden aan het herstel van zijn bezittingen, die van inundaties hadden geleden. Zijn landerijen in het uiterste zuiden waren zwaar getroffen. Dank je. Welnee, maar ik krijg allerlei vragen te beantwoorden, ze denken dat ik Knuitexpert ben. Een gesprekje? Voor de televisie, dat zou niet gek zijn. Volgende week al? Ik bel nog, Robert wil me interviewen over mijn boek.. Maar uiterste zuiden, dat slaat niet op Moerse. Geef me een borrel.
- Wat is er toch?
- Lees maar.
- Ja jongen, daar gaan je twee Knuiten. En je brief aan Dries is al weg? Had je maar gehouden aan hedendaagse teksten, of teksten van morgen, nog beter. Daar kun je je geen builen aan vallen. Nu zie je dat het niet voor niks is dat Dries zo lang over die studie doet. Je bent te gemakzuchtig. Je hebt eerder in die verzamelde werken geen woord gelezen. Maar trek het je niet aan. Je
| |
| |
erkent ruiterlijk je vergissing, je zegt dat het je alleen maar ging om de minnedichten te actualiseren, los te snijden of wat dan ook.
- Als de Kater de enige is, die het weet, het meent te weten...
- Heb je zijn eerste brief nog?
- Nee. Maar Dries weet ervan, ik heb het hem verteld. Anders zou ik kunnen zeggen dat ik de brief nooit heb ontvangen.
- Toe maar. Waar gaat het je nu eigenlijk om? Om het achterhalen van een historisch feit...
- Historisch feit? Een hypothese van een zonderling. Als ik een deskundige vind, die aan de juistheid twijfelt of alleen maar zegt dat hij niet kan beoordelen of de Kater gelijk heeft... Bovendien heb ik die kwestie van de ligging van Stroomzicht niet centraal gesteld.
- Waar maak je je dan druk over?
- Zeg, je broer verzamelt oude landkaarten, Kan die niet iets beweren dat ik kan gebruiken. Voor de televisie in de eerste plaats... Intussen is er natuurlijk al een deskundige verschenen met een waarschuwend opgeheven vinger. En in zijn kielzog een tweede deskundige die op die vinger een bestraffend tikje wil geven...
- Er is gelukkig aan jou geen objectief wetenschapsbeoefenaar verloren gegaan, toen je ophield met je studie. De waarheid interesseert je blijkbaar absoluut niet. En nou is mijn broer goed genoeg om je te mogen helpen, maar toen hij je laatst zijn verzameling wilde laten zien zei je dat je je alleen voor suikerzakjes interesseerde. Als de Kater een stuk in de Spectator schrijft zul je overigens niet met een ironisch nawoordje over deskundigen zus en zo kunnen volstaan. Dries zal wel aandringen op wat substantiëlers. Vergeet je je tijd niet. Kwart voor elf. Je moet je nicht toch gaan afhalen.
- Afhalen?
- Van de trein. Ik dacht dat je daarvoor het spoorboekje had geraadpleegd.
- Voor mijn moeder, die haalt haar morgen van de trein. Dries. Je hebt gelijk, Dries zal me nekken. En ze kennen elkaar. Dries heeft contact met de Kater gehad in verband met Smallius.
- Ik ga mijn broer bellen. Die leest geen literaire bladen. Met je zus. Ik heb hier een kennis met een probleem. Hoe was de situatie bij Moerse aan de Zwalke in de eerste helft van de zeventiende eeuw? Ik blijf aan de lijn.
Hij heeft drie kaarten.
Onoverzichtelijk, dat moeten we hebben. Ja, dat daar omstreeks 1630 veel veranderd is, weten we. Kaart uit 1642, kennelijk in hoofdzaak gecopieerd van de bekende kaart van Schuit uit 1620. Alleen de naam Dertienhonderdpolder is veranderd in Elfhonderdpolder. De derde kaart, zonder jaartal, toont daar ter plaatse vaag met stippeltjes en streepjes een geïnundeerd gebied. Meer gedrukte kaarten bestaan er dus niet uit die tijd, dat weet je zeker. Getekende wel, in de bibliotheek in W. Ik zal het doorgeven. Jouw naam noemen en de Rode laat alles zien. Althans wat de bibliotheek aan kaarten bezit, dat begrijp ik. Peter, je hebt het gehoord. Het lijkt me het beste dat je morgen naar W. gaat. Als je daar in de bibliotheek ook geen duidelijke gegevens over de oude situatie bij Stroomzicht vindt, zit je al een stuk beter. Je moet wel vroeg gaan, je kunt er alleen 's-morgens terecht. Tien a. Kun je onderweg naar je nichtje wuiven.
Ik geloof toch heus dat hij er zelf over begonnen is. In elk geval zal ik de stakker vergezellen op zijn lijdensweg. Want dat zal het wel worden. Natuurlijk zal in de bibliotheek blijken dat de Kater gelijk heeft. Ik kan hoogstens Dries vragen of hij zijn vriend wat wil sparen. Maar sinds hij is getrouwd heb ik hem nooit meer gesproken. Als ik opbel krijg ik waarschijnlijk eerst zijn geleerde vrouw, die alles voor hem regelt. Ik ben te oud voor Peter en ik was te jong voor Dries. En te dom. Nu niet meer denk ik. Ik stuur hem een briefje, misschien blijkt dat hij de volgende week al toevallig in de stad moet zijn en dan kan ik hem laten merken dat ik nu wel thuis ben in de vaderlandse letteren. Ik breng subtiele citaten als: Gerimpeld vel en vrijt niet wel en: Geen dorre blom is wellekom, men zoekt geen honingraat als bij de verse roos. Maar dan komt hij misschien met: Die maar is schoon van huid, die kan mijn lief niet zijn, haar lijf is schoon gemaakt, maar 't feilt haar aan de geest.
Zijn geleerde vrouw mag trouwens ouder zijn dan hij, lelijk is ze niet. Het beste is hem veelbetekenend aan te kijken en te zeggen: Hoe licht ontsteekt een licht, dat eens te voren brandde, die eens is licht geweest raakt licht in nieuwe schande. Waarom nou schande. Geraakt licht in het vuil, waar hij te voren was.
Toch niet zo geschikt. Dries zal wel niet komen. En bovendien, om persoonlijke redenen zal hij nooit een publicatie achterwege laten of veranderen.
Hoe kan ik Peter redden? De Kater doden. Parathion, daar houd ik niet van. Compromitteren, chanteren...
Gaat teellust door het woud... Hier spreekt de vrouw van Potifar. J. de Kater. Misschien heet hij wel Jozef. Ik koop wat korts en gladde rose kousen. Zuurstokkleur. Dat moet voor zo'n dorpsbewoner die van
| |
| |
jongsafaan als vermaak alleen de kermis kent, geweldig prikkelend zijn.
Gaat teellust door het woud, de rouwe dieren springen,
beweegt ze maar het strand, al het beschubde vee
blaast bubbels in het schuim en huppelt op de zee,
bekruipt ze dan de mens, wat maakt hij kromme sprongen.
al wat ligt plat ter neer, het wordt omhoog gedrongen.
Een mooie inzet, ik schommel wat met mijn ene been. Maar als de Kater dan begint met:
Alweer het dertel wijf haar leden geeft ten beste,
alweer een kriele vrouw haar geile schoot ontsluit...
Dat zou dan grof en prematuur gezegd zijn. Misschien wordt het eerder:
Zou ik, door welig bloed vervoerd, gelijk een beest
doen wat de lust beveelt, tot nadeel van de geest?
En ik:
Kan dan mijn innig vuur, mijn lonken, zuchten, spreken,
in uw vervrosen geest geen zoeten lust ontsteken?
Dan haalt de Kater, hij is vast ouderling, de Heer erbij:
Zal ik, helaas, zal ik, alleen tot 's-vlees behagen,
de rijke zegen Gods van mijne ziele jagen?
Daar weet ik een heel mooi antwoord op:
Wat heeft de grote God met u of mij te schaffen?
Ons weldoen baat hem niet. Hij onze zonden straffen?
Hij letten op den mens! Hij worden droef of gram!
In wiens verheven geest nooit mensentocht en kwam!
Maar wij...
Wij zijn van weke stof, in geile lust gewonnen,
gemolken als de melk, als kaas bijeen geronnen,
gedragen in de buik, door zog en pap gevoed,
met zang in slaap gewiegd, in 't korte, vlees en bloed.
Wat wil dit krank gestel zijn leden dus beklemmen,
met zo nauwen dwang zijn domme zinnen temmen?
Zijn willens meester zijn, is al te grote wens:
om lust te wederstaan, niets zwakker dan de mens.
Mijn tekst heeft hem zwak gemaakt. Hij kan zijn ogen niet van me af houden. Ik hoor hem prevelen:
Helaas, wat is de mens meer dan een aarden vat?
Mijn voeten zijn gesteld op glibbergladde paden,
ik ben van alle kant bevochten van het kwade,
mijn lust gaat buiten spoor...
Nu wordt het oppassen. Even wat zediger gaan zitten. Hij wendt zijn blikken af. Nu wel... Ik kan nauwelijks verstaan wat hij zegt.
... dat mijn vermeten oog geen maagd of schone vrouw,
met kitteling van lust voortaan belonken zou,
ik heb mijn wild gepijs met palen vastgezet,
ik poog met alle kracht te houden in de toom...
Ik verlies mijn geduld:
Al wat je denkt en spreekt, zijn tomen, boeien, zelen,
neusprangen, zielbedwang, muilbanden en garelen.
Al wat je roept en krijt is bind, houd in, betemt,
dwingt, overheerst, betoomt, drukt neder, stuit en stremt...
Nauwziender, knorrepot, grijspens, geneuchtverdrijver!
Hartknager, tranevriend, zwaarhoofdig hareklijver!
Muitmaker, werregeest, breekspel, verdrietsgezant!
Zielpijnder, bulleman, rusthater, dwingeland!
Hij deinst terug. Kalmer ga ik verder:
Hier voor je zit een vrouw, bereid tot minnespelen...
En zag j'ooit fraaider been om met de hand te strelen?
Dat kan hij niet hebben:
Wat monster is een wijf, die, als de kriele teven,
door schaamtelozen brand daarhenen wordt gedreven,
en ranst de mannen aan, en eist met stout gebaar
dat, als zij't al begeert, nog best gezwegen waar,
Maar ik hou vol:
Hee, Kater, wijl je hert door woorden niet ontlaat,
zo zal ik verder gaan en komen tot de daad.
Nu kom ik op je toe, nu kom ik aangetreden
en stel ik voor je oog mijn lodderlijkste leden.
K'ontsluit mijn tere borst en leg nu voor je bloot
al wat er schuilen mag in mijnen zachten schoot..
Hij barst los:
Ravotster, tafelvlieg, nachtliefste, buikgodinne!
Mondspeelster, weeldekind, sluipziele, schandeminne!
Tuchthaatster, schotebol, korthielde glibbervoet,
gekscheerster, lichtekooi, sleeplende, labbezoet!
Dan ga ik gillen als de vrouw van Potifar. Ook als hij me wel grijpt. Dan komt Peter binnen. Veel uitleg heeft hij niet nodig als hij mij ziet. Even later is de zaak geregeld. Mijn staat van ontkleding moet wel bruut geweld verraden. Want Peter weet niks van mijn opzet. Waarom staat hij dan te wachten op de gang? Hij moet in het complot zijn. We zouden eerst samen kunnen oefenen, hij speelt de Kater... Hoe het ook zij, zijn nichtje zal morgen alleen de stad moeten bezichtigen.
- Heb je nog niks gebruikt?
- Nee, dan had ik het zelf moeten betalen. Ik heb de ober gezegd dat ik op iemand
| |
| |
wachtte. Het terras is goed verwarmd, vind je niet?
- Dat is krankzinnig. Ik ben zeker langer dan een uur in de bibliotheek geweest.
- Ik ben keihard in die dingen. En wat zei de Rode?
- Hij hield zich nogal op de vlakte. Je moet rekenen, de Kater heeft nogal wat schenkingen gedaan aan de bibliotheek.
- Jesses, is het al zo'n oude man?
- Waarom Jesses? Ik weet niet of hij oud is. Ik geloof trouwens dat de Rode het over Kater senior had.
- Heb je nog landkaarten gezien?
- Ja, veel wijzer ben ik niet geworden. Alleen op een met de hand getekend kaartje kun je iets zien van een verlegde stroom. Maar onduidelijk en het is de vraag of inderdaad de omgeving van Stroomzicht in kaart is gebracht.
- Er staat toch duidelijk een landgoed op getekend tussen een oude en een nieuwe bedding.
- De naam staat er niet bij... hoe weet je wat er op staat?
- Ik ben niet alleen met je meegereisd om een kop koffie te drinken op de Koeienmarkt. Ik ben zo vrij geweest je te volgen. Bij de kast met woordenboeken kon ik jullie onopgemerkt in de gaten houden... lang werk had je niet. De assistent ging even weg en de map bleef onbeheerd liggen. Ik vond het een vrij duidelijke kaart. Te duidelijk voor jouw welzijn en omdat er zich verder geen mens in de leeszaal bevond...
- Ben je helemaal...
- Omdat geen mens mij kon zien heb ik het compromitterende archiefstuk verwijderd.
- Je bent gek, dat heb je niet gedaan.
- Zeker wel. Even later kwam de assistent de map opbergen. Niks gemerkt.
- Je hebt de zaak grondig voor me verpest. Dat komt uit. Dries zal ernaar vragen. Je moet onmiddellijk die kaart terugbrengen.
- Goed, zeg ik erbij dat je spijt hebt gekregen. Nee, dat ik hem aan jou ontfutseld heb.
- Waar is dat ding. Ik ga zelf. De Rode is steeds bij me geweest, ik kan het niet gedaan hebben.
- Precies. Waarom maak je je dan zo druk?
- Denk je dat niemand ons samen heeft gezien? Of zal zien. Straks komt het hele bibliotheekpersoneel hier langs. Kom mee naar binnen... Geef nou die kaart hier.
- Een spoor van snippers leidt van de bibliotheek naar hier.
- Weggegooid dus. Ik moet eindelijk Dries gelijk geven. Die heeft mij eens gezegd dat hij het heeft uitgemaakt met je omdat...
- Ik te stom was. Diezelfde dag had ik publiekelijk volgehouden dat na ampel overleg betekent na een heel kortstondig overleg, over een zaak waarover je het al met je zelf eens bent. Ik heb trouwens nog het gevoel dat het dat betekent. Ampel... amper.
- Dom vond hij je ook natuurlijk. Maar het ergste was dat je geen enkele notie had van wetenschappelijke waarden. Hij had het over je barbaarse instelling. Dat vond ik toen overdreven. Een onvervangbare oude landkaart weggooien, dat zou je broer moeten weten. Zeg, ik maak geen gekheid, je moet dat de Rode vertellen. Hij weet nu nog dat ik het niet gedaan kan hebben. Over een paar maanden weet hij alleen dat ik de laatste ben geweest...
- Ik ga al. Ik zal hem vertellen waar ik de kaart heb weggegooid. Achter de boekenkast naast de ladenkast waar de map op lag.
- Is dat zo?
- Ja.
- Als de kaart uit de map zou zijn gegleden zou hij daar ook terecht kunnen zijn gekomen?
- Precies.
- Nou ja, dan moet je de zaak maar op zijn beloop laten. Maar het blijft een krankzinnige daad.
- Nee, ik ga alles opbiechten, hoe je me hebt gesmeekt om je te helpen, hoe ik door liefde verblind...
- Praat niet zo hard. Een ijdele vent, die de Rode. Hij heeft me nog een overdrukje meegegeven van een artikel dat hij heeft geschreven. Even laten merken dat ook in de provincie de wetenschap bloeit. Het gaat over zoiets interessants als toponymie. 's-Hertogenbos is het bos van de hertog en dergelijke geleerdheden. Hij behandelt speciaal waternamen, zie ik. Nog boeiender.
- Laat eens zien. Hier. Daarom heeft hij het je mee gegeven. Hier gaat het over de Kater junior. Ten onrechte heeft die de naam de Zwalke gezien als een verzwakte vorm van Zwalk Ee, water met een zich steeds verleggende bedding. De oude vorm is echter Zwalkene, waarin kene geul betekent en zwal iets met zwellend water heeft te maken.
- Heel, heel interessant.
- Weet je nog hoe dat water heette dat langs Knuits landgoed stroomde?
- Natuurlijk. Waar staat het precies. Niet Zwalk Ee. Dat gebruik ik voor de televisie. Men zou kunnen vragen: kan de stroom zich niet verlegd hebben van de voorkant naar de achterkant van het huis. Er zijn mensen, die deze vraag bevestigend beantwoorden. Ze menen dat een water dat de Zwalke heet wel móét zwalken. Nu weet ik niet of
| |
| |
ze ook menen dat de rivier de Schelde... Misschien wat flauw. Hoewel... Als ik het terloops en luchtig formuleer... En dan opeens heel droog, wetenschappelijk over dat zwellen...
- Wetenschappelijk, dat zou ik maar aan Dries overlaten. Die zal overigens na je optreden voor de televisie de zaak tot op de bodem gaan uitzoeken. Samen met de Kater. Hopelijk zal die kaart voorlopig onvindbaar blijven. Des te meer kans heb je dat een of andere wereldschokkende calamiteit de aandacht afleidt...
- Dit kan ik ook nog brengen, dat de waternamen Zwalm en Zwaluwe ook met zwellen te maken hebben.
- Lage Zwaluwe?
- Dat staat hier ook, de plaats is genoemd naar het water. De naam heeft dus niets met de vogel te maken zoals een of andere Duitser beweert, die heeft het over de oeverzwaluw als het mythische Flusztier, waar het water naar is genoemd. Maar dat zou me misschien toch te ver voeren voor de tv.
- Hoe zou je je nichtje willen noemen: zwellend water of mythisches Flusztier?
- Wie?
- Je nichtje uit Lage Zwaluwe.
- Pimmetje... Zeg ik weet niet wat jij doet. Je had het erover dat je nog wat in de stad wilde rondkijken... maar ik ga naar de trein. Dan kan ik vanavond nog ergens met haar naar toe.
Zoals ik hem nu zie weglopen van me houd ik eigenlijk het meeste van hem. Hij baant zich een weg door het kooplustige publiek. Hij trekt zich niets aan van de menigte en toch hoort hij erbij. Die meisjes kijken naar hem. Mijn paarse pet zet ik af en stop ik in mijn zak. Op zaterdagmiddagen trok ze vaak naar een of ander provinciestadje om etalages te kijken. Deze keer treffen we haar aan voor een verfwinkel in W. Eigenlijk is ze in dienst van een verffabriek en moet ze controleren of overal de vastgestelde prijzen worden gerekend. Ze staat daar dus helemaal niet doelloos. Ik zie hem nog, vrij dichtbij. Hij heeft zeker stilgestaan. Ik ben hem al aan het volgen. Hij heeft in de etalage van deze boekwinkel natuurlijk naar zijn boek gezocht. En krijg ze bij de vrolijkheid. Ik zie het niet. Dries zal Peter niet sparen als blijkt dat de Kater gelijk heeft. En dat heeft hij, die kaart spreekt voor zichzelf. Dat zal de Rode ook wel gesuggereerd hebben, maar Peter kan niet objectief zijn. Dat overdrukje is natuurlijk een doekje voor het bloeden. Hij heeft de mensenmassa's achter zich gelaten. Als hij zich omdraait kan hij mij zien, maar hij zal mij niet herkennen, hij heeft een bril nodig. Ik moet hem helpen. Ik zal naar Dries gaan, zeggen dat ik kom voor zijn beste vriend... Zijn vrouw. Ik bel gewoon naar zijn school. Je bent natuurlijk welkom, maar het is een hele reis voor je, zullen we het eerst niet proberen per telefoon? Ik moet toch in H. zijn toevallig, je hebt misschien wel tijd tussen de lessen. Dan blijkt dat hij die dag thuis is. Ik zeg dat ik elke andere dag dat hij mij kan ontmoeten zonder dat zijn vrouw erbij is toevallig in H. moet zijn. Ik ga op de bonnefooi naar hem toe. Hij zal verbaasd zijn over mijn objectieve pleidooi voor zijn boezemvriend.
Peter gaat het station binnen. Ik blijf hier niet in mijn eentje.
- We stoppen alweer.
- Moerse. Dit is een stoptrein. Ik ga er hier uit. Even een bezoekje brengen aan de Kater.
- Peter, je bent gek.
- Jij kunt rustig verder reizen... Wacht dan maar op me in de wachtkamer.
Hij marcheert vastberaden de polder in. Hij moet zich mijn woorden over zijn onwetenschappelijk gedrag toch hebben aangetrokken. Maar hij zal in zijn onnozele zelfverzekerdheid wel denken dat hij die specialist aan kan. Anders zou hij niet zijn gegaan. Ik koop aan het buffet vast een hazelnootreep, dan kan ik hem straks troosten.
Hij stapt uit een sportwagen. De Kater heeft hem gebracht. En dat is de Kater zelf. Nauwelijks veertig. Forse verschijning, niet boers. Ze blijven buiten staan praten en lachen. Het lijkt me lang geen Jozef. Ik ga er naar toe. En ranst de mannen aan. Te laat, de Kater werpt een blik op de klok, ze schudden handen, slaan elkaar net niet op de schouder. Hij scheurt weg, hij moet zijn nummertje mee gaan blazen op de muziektent. Verdomd, hij kreeg me nog in het vizier. Hij kijkt nog een keer om. Zo snellen de plattelanders over de kaarsrechte haast verlaten polderwegen. Bij een kruising weten ze toch nog op elkaar te knallen.
- Zo, heb je braaf op me gewacht. We hebben nog een kwartier. Wat gaat hij doen? Een prentbriefkaart kopen. Met muziektent.
- Wat speelt de Kater?
Peter luistert niet, hij schrijft. Heb de K. bezocht, geschikte man. Wacht met commentaar op mijn brief tot na de tv-uitzending vrijdag a.s. elf uur. Groeten uit Moerse. Peter.
- Ik mag ook mijn naam zetten.
- Waarom... Margaretha, toe maar. voluit. Kun je nog groter?
Mijn koeien van letters, waar Dries later
| |
| |
zo de pest aan had. Maar als ik Margaretha schreef in plaats van Marga dan wist hij dat we het huis voor ons alleen zouden hebben.
- Hier heb je een reep. Wat fluit je toch?
- Is mijn lief bedroefd van zin... De Kater heeft het liedboek waar het in staat en hij kent de opgegeven wijs.
- Het is geloof ik een plezierig onderhoud geweest. Heb je hem overtuigd?
- Welnee... Wat ben ik blij dat ik die boer om een kaartje naar Moerse hoorde vragen aan het loket. Net voordat jij je weer onverhoeds bij me voegde. Toen begreep ik dat de trein daar zou stoppen. Op weg naar het station had ik al zo genoeg gekregen van al dat gesodemieter. Wacht, dat moet Dries ook weten. Artikel voor de Spectator volgt niet. Daar ben ik vanaf, anders zou ik de hele zondag hebben moeten zwoegen.
- Heeft de Kater je bang gemaakt?
- Waarom bang? Hij heeft me aangetoond dat hij gelijk heeft.
- En die naamsafleiding dan? Trouwens, ik dacht dat de Rode min of meer achter je stond. Je moet je niet zo maar gewonnen geven.
- Zwellen en zwalken hebben dezelfde stam, zegt de Kater. En als hij het in details mis heeft moeten anderen het maar met hem uitvechten. Maar vrijdag moet je kijken naar de tv. Dat zal een uniek programmaatje worden. Ik heb Robert nog kunnen bellen, die is ook enthousiast. Eerst vertelt Robert over mijn boek en mijn ontdekking. Dan een interviewtje met mij waarin ik aan het eind heel laconiek meedeel dat het allemaal onzin is van die twee Knuiten. De Kater komt dat dan met zijn kaarten demonstreren. Tot slot een gesprekje met z'n drieën waarin naar voren komt dat voor de lezer alleen de teksten op zichzelf van belang zijn. En misschien helemaal op het eind wijs ik erop... nee, de Kater kan dat beter doen, of Robert. Zeggen dat gedichten, die zonder meer als gedichten van Knuit waren aangekondigd, dat de mensen daar met een boog omheen waren gelopen. Ik glimlach alleen maar. Dat kan de indruk geven dat mijn inleiding alleen als publiciteitsstunt is bedoeld. Het kan althans de mogelijkheid open laten. Maandag komen we bij elkaar om alles te bespreken. De Kater wil wel, die jongen kan best wat publiciteit gebruiken.
- Als maniak?
- Hij is bezig met een studie over zeventiende-eeuwse literatuur, iets baanbrekends. Dat kunnen we even memoreren. Voor Dries niet zo heel leuk geloof ik. Ik dacht vroeger dat het allemaal koek en ei was tussen die twee... Weet je hoe het komt dat Dries niet klaar komt met zijn boek over Smallius? Omdat hij steeds weer de gerechtvaardigde kritiek van de Kater moet verwerken. Maar de laatste tijd schijnt Dries ongeduldig te reageren. Jammer dat we geen tijd hadden om verder te praten.
- Geen tijd? Ik had wel gewacht. Je had me ook even kunnen voorstellen.
- Hij had haast, moest weg met zijn verloofde. Wil je wel geloven dat ik me opgelucht voel. Eigenlijk was ik met dat geknuit een kant opgegaan, die me helemaal niet ligt. Morgen plotseling een vrije dag, kan ik toch mijn belofte nakomen aan Pimmetje, das mythische Flusztier.
Een vlugge meid, een stoute bil, die als met krachten trouwen wil. Ja, goede Knuit, dat was ik in wezen, want vrijsters, die te blode zijn, die blijven in de maagdepijn. Toch was ik verlegen, maar niet zo verlegen als Dries. Na twee maanden vond hij een kamer in de binnenstad, nog drie jaar bleef hij opgescheept met de ongeletterde dochter van zijn eerste hospita in west. Gevangen in haar netten en die van haar moeder. Zo zal de historica dat wel hebben gezien. Alles gebeurt volgens vaste ordinaire wetten. Bij anderen tenminste. Dat Dries automatisch bij haar terecht moest komen, omdat ze zich nu eenmaal ook met Smallius bezighield - met de stáátsman Smallius - dat was natuurlijk niet waar. Hun ontmoeting was iets unieks... Dat was het eigenlijk ook, als je rekent dat er duizenden dochters van hospita's zijn en maar een Smalliuskenster. Maar juist omdat er in ons geval nog keuze was... je begrijpt wat ik bedoel. Dat mocht ik nooit zeggen van Dries: je begrijpt wat ik bedoel. Probeer je bedoelingen onder woorden te brengen, een nuttige oefening voor een onderwijzeres. Nou, Dries, ik zei daarnet dat er heel veel kamerverhuursters met dochters zijn... Maar het was voor het eerst dat mijn moeder een kamer verhuurde en het was voor het eerst dat hij een kamer huurde. Goed dan, in Knuits Huwelijk staat hoe ik het heb gedaan:
Het schraapsel van uw linkervoet
gedoopt in enkel slangenbloed
en dan een maagdenperkament
met nare tekens afgeprent,
omtrent of in het stille bed
van iemand, die men heeft gezind
't is zeker dat men baten vindt:
want ziet, het neemt de geesten in
en dwingt de vrijers tot de min.
Zo is dat gegaan. Het tweede weekeinde dat hij weg was, naar huis, en mijn moeder niet thuis was heb ik in zijn stille bed gelegen. Hij zal er niets van gemerkt hebben.
| |
| |
Maar wel van:
of van een stootje aan de voet
of van een neepje in de hand,
de tekens van mijn hete brand.
Het lonkje misschien al toen ik hem de eerste keer zag, het neepje toen ik hem gelukwenste na een tentamen. Het stootje kan ik me niet herinneren.
Ik zag eens op een schaliedek,
twee duiven spelen bek aan bek.
Op Dries had dat tafereel blijkbaar nooit indruk gemaakt. Hij draaide veel platen. Ik veinsde belangstelling. Of veinsde... Een plaat door hem behoedzaam uit de hoes gedaan, schoon gewreven met een zachte doek, uiterst voorzichtig neergelegd en vederlicht belast en afgetast door een minieme diamant kon niet anders dan hemelse klanken voortbrengen. Maar het blijft een feit dat ik als een liefhebster van Stockhausen zijn kamer binnen ben gedrongen en dat de jongeman, onbewust van mijn verdriet en diepe lust, mij nooit van zoete minne sprak.
Want dikwijls gaapt de vrijer niet,
voordat men hem de lepel biedt.
Zo is het.
Maar ziet de vogel was te gek:
het aas dat lag hem voor de bek
en evenwel en at hij niet
voordat men aan zijn bekje stiet.
Dat was op het avondje dat Peter en zijn toenmalige geliefde het voorbeeld gaven... iets anders viel er niet meer te doen. Dries had Peter volgens mij definitief verslagen in het debat over de literaire critiek. Na die eerste kus begon Dries toch los te komen en niemand kan zeggen, ook de historica niet...
Ik hoorde Dries aan de telefoon tegen zijn vader zeggen dat hij het weekeinde nodig had om te studeren. Toen heb ik mijn moeder aangepraat eindelijk eens een paar dagen bij haar vriendin te gaan logeren. Knuit zal wel schrijven hoe het is afgelopen.
Een meisje van haar jeugd gekweld,
ging spelen door een lustig veld,
het plukte bloempjes hier en daar
en werd daarin een bij gewaar.
De vrijster hadde spelens lust,
dies had het beestje nimmer rust,
zij greep en neep, waar 't liep of week,
totdat s' in 't leste kreeg een steek.
Toen riep ze luide: fel gedrocht!
Ik die alleen maar spelen zocht
ben door u prikken zo gesteld,
dat mij het lijf tot bobbels zwelt.
Dat laatste is onzin, is absoluut niet waar. Al ben ik wel bang geweest.
Zo werd haar eer, haar beste schat
met rauwe tengels aangevat.
Ook niet waar, het was de eerste keer een vrij zachtzinnig gebeuren met pover resultaat.
Het maagdepeertje dient geplukt,
niet in de haasten afgerukt.
Let als een kraaie peren steelt,
hoe licht dat haar het fruit verveelt.
Zij geeft het hier en daar een pik
en ziet daar valt het in het slik
en komt er dan een naakte pier
of enig ander zeldzaam dier
een zeug, een pad, een vuile slek,
die meent het is voor haren bek,
en zit dan in het sap en teert,
zodat het alle mensen deert;
o vrijster mijdt die snode vreugd,
dit is een spiegel voor de jeugd.
Ook niet toepasselijk. Na drie jaar kwam Irma. Toch was er iets met een peer. Op een of andere manier kwam het gesprek op Le Poire. Ze wist niet wie het was. Ik wist het met jaartallen en al. ‘Geschiedenis studeren is iets anders dan het geschiedenisboekje uit je hoofd leren,’ zei Dries tegen mij. Toen wist ik hoe laat het was. Een half jaar later waren ze getrouwd. Peter een naakte pier, een padde of een vuile slak? Die op het aangevreten fruit afkwam? Hij was toen juist beschikbaar. Ik probeerde een Dries van hem te maken en tegelijkertijd liet ik hem merken dat hij nooit aan Dries zou kunnen tippen. Soms sprak ik hem berispend toe alsof ikzelf Dries was. Eenvoudiger, want ik heb niet gestudeerd zoals Irma: door Peter te vriend te houden hield ik de mogelijkheid Dries nog eens te ontmoeten. Of om nog eens Margaretha te schrijven op een aan hem geadresseerde prentbriefkaart.
Het grijpen staat geen meisje vrij,
haar dient geduld, al is het pijn
totdat ze mag gegrepen zijn.
Pimmetje zal niet veel geduld hoeven op te brengen. Peter zal nu wel aan het vrijen zijn met zijn nichtje, dat hij misschien op mijn advies ook nog zwellend water zal noemen. Hij zal met haar trouwen, want er is maar één Knuit.
Zou er iets over katers in staan? Spreekwoorden: Terwille van de smeer... natuurlijk. Die jaagt met katten en vangt maar ratten. De kat wou wel de vis genaken, maar vreest haar poten nat te maken. Die moet ik onthouden. Maandagochtend als de jongens bij elkaar zijn kan ik dit boek terugbrengen.
Wel meen je kind, dat alle lust
juist onder manneslippen rust?
Deze is ook goed: Mijn dij is mij nader dan mijn knie. En deze: De vors is naakt gelijk een pier en nogtans een vrolijk dier.
De waarheid van onder een grafzerk te voorschijn komende.
|
|