landse Zee. Voorzichtig rijden maar, verkeersregels leren, die spuit plat trappen en het spul dat je gebruikt doortrekken. Beloof het op je erewoord. Ik geloof in mensen, ik geloof in mannen, jonge mannen zijn ook mannen, zeg op! Als je niet kunt moet je eerst naar de dokter en dan zal ik weer verder zien. Goed zo, dat is afgesproken en nu is het afgelopen met dat enge spuiten op dat kamertje om weg te zijn van een rotmaatschappij. Aan die rotmaatschappij gaan ze bij duizenden dood en tienduizenden worden onherstelbaar ziek van de welvaart van enige heren. Jij maakt hier je keus, jij komt er door, hier is je geld en schiet op want ik heb het druk’.
Met tranen in zijn ogen hoort de jongen een rechter rechtspreken. Hij stamelt iets, dank u heel erg beleefd meneer en hij hoort nog, ja ja dat is wel goed. O God, geleerde mensen weten veel en ze weten veel van mensen en daarom kunnen ze rechtvaardig zijn.
Misschien dacht de jongen iets anders. Hij had in de krant gelezen dat jonge kunstenaars en jonge geleerden, bijzondere mensen die hij op straat zag lopen maar die niet wat je noemt zijn vrienden waren omdat kunstenaars en geleerden nogal hoog zijn en over erg moeilijke dingen praten, iets dat hij niet goed begrijpen kon, bij bosjes tegelijk drie maanden of een jaar lang in een gevangenis werden opgesloten omdat ze iets gedaan hadden dat niet mag voor de opiumwet. Misschien dacht hij: Ze willen mij ook in de gevangenis opsluiten en wie weet kom ik in een cel bij een beatzanger, een grote ster, bij een jazzkoning, bij een abstracte schilder, bij een dichter met lang haar, iemand die niet gewoon praat, iemand die heel bijzonder is. Ze praten in Nederland veel over democratie, net alsof ze denken dat er geen standen bestaan. Als arbeider zit je bij een kunstenaar goed. Ik ben ook niet gek. Ik heb ze toch zeker ontmoet. Ze weten verrot veel. Je begint niks tegen die gasten, ze zijn je altijd een slag voor en toch doen ze niet uit de hoogte tegen gewone jongens. En misschien zit ik bij een student, bij een jongen die zogezegd gemaakt praat met een deftig accent maar toch koppie koppie. Van zoéén kan je ook een hoop leren. Eigenlijk is het vererend om met zulke bijzondere mensen in de nor te zitten.
Misschien dacht die jongen iets anders. Misschien dacht hij: De geleerde heren in het zwart zullen mij laten opsluiten in een gevangenis. Ik las in de krant dat een belangrijk persoon zei: Het democratische kapitaal is in Nederland met ruim twaalf miljoen inwoners in handen van niet meer dan tweehonderd meneren. Kort daarop schreef een geleerde dat het wel ruim tweeduizend meneren waren die over het wel en wee van ruim twaalf miljoen mensen beschikken. Wat is nu twee of drieduizend bij twaalf miljoen? Ik ben toch niet gek. Alleen door verdoving kan ik mij verlossen van de terreur van de democratische dictatuur. Hoe kan dit nu dat zulke afgrijselijke vormen van dictatuur in een klein land ontstaan? Ik ben in de bouwvakken, ik sprak laatst een timmerman en die zei dat ze Simon Vinkenoog levenslang moesten geven voor het roken van een sigaretje of zo. Ik begrijp dit niet goed.
Misschien dacht die jongen iets anders. Misschien dacht hij: Door slapen en door verdoving ben ik verlost van Nederland. Verdoving is strafbaar. Ze zeggen dat een mens bestaat uit een geest en een lichaam. Die geest is natuurlijk lucht. Mijn vijanden willen mijn lichaam hebben om daarmee iets te doen. Ze kunnen op dit lichaam slaan met gummistokken, ze kunnen het opsluiten in een hokje. Als ik ze nu een lichaam geef zonder geest, wat hebben ze dan? Dan hebben ze een strafbaar lijk, een strafbaar stoffelijk overschot en dat mogen ze voor mijn geest in beslag nemen en daarmee sollen naar hartelust. Dat lijk kunnen ze niet in een gevangenis doen, dat moet in een kist. Zeg dat mijn moeder een steen op mijn graf wil hebben. Jan Piet en Klaas kunnen die steen even op het wandelpad leggen, de kist opgraven, openmaken en frunniken en voelen aan die zwijgzame pop, aan dat wat ik eens was. Meneren kunnen schreeuwen: Tien jaar cel of levenslang, het hindert niet, ik heb ze weggedaan, ik heb ze een vrijbrief gegeven voor uitkleden, morrelen, voelen, ruiken, likken, stuksnijden, ontleden, analiseren, ik heb ze weggedaan.
Misschien dacht die jongen iets anders. Misschien dacht hij: In de hemel ben ik weer bij mijn familie en daar kunnen de edelen ons niet treiteren. En misschien dacht die jongen: In Nederland doen ze niet anders dan de bevolking treiteren en wat heeft dit rampzalige land mij te bieden? Misschien dacht die jongen iets anders. Misschien dacht hij: Ze zullen mij opsluiten en dat haal ik niet. Ik kom er niet door. Ik moet beleefd zijn tegen mannen met sleutelbossen, ik moet wachten en ik kan niet meer wachten, ik heb al zo lang gewacht.
En misschien dacht die jongen iets anders. Misschien dacht hij: Ik ben weg en jullie hebben een zeepert. (Hij was bouwvakarbeider naar ik meen).
Nog niet lang geleden riep een student tijdens een straatgevecht: ‘Je kunt dood-