ringen in Het Land van Herkomst) heeft over de methode Brulard.
Kort geleden had ik een aardig idee voor een verhaal, een beetje sciencefictionachtig. Ik werkte het in gedachten naar alle kanten uit, maar verzuimde om althans de kern er van op papier te zetten. Ik ben in de schrijverij zo weinig een werker, dat ik tot nog toe alle korte samenvattingen van later uit te werken schrijfsels zo heb laten staan, soms zelfs gepubliceerd. Nu wilde ik zo graag eens wat uitvoerigers schrijven, een echt werkstuk, vandaar dat ik ditmaal niet de korte beginschets schreef, vandaar dat ik alles nu vergeten ben.
Vergeten staat tot vergaan als vellen staat tot vallen; het is doen vergaan.
1968. Als ik op reis ben - en als het een goede reis is, met grote pubersprongen in stemming, van panische eenzaamheid en meest begerenswaardige gelukzaligheid - betrap ik mij er op dat als ik aan muziek denk, fluit, neurie, het altijd de romantici zijn, een stukje vroeg impressionisme, wat Bach (hetzelfde overkomt me als ik verliefd ben). Is dit toch een verkapte afwijzing van de modernen, met hun gebrek aan melodie, aan stemmingvangende harmonie?
Of is dit eerder een van de symptomen van het algemene verschijnsel dat men als men goed op reis is terugvalt in de kindertijd? (Daarbij past ook, wat tenslotte niet buiten de eigen tijd valt, dat ik minstens even vaak denk aan liedjes van Dylan, Joan Baez, Judy Collins.)
Mannoni p. 194. Een definitie van magie: ‘everything depends on everything else’. Maar dat is toch zo?
12-2-1968, Majunga. De mensen op het vliegveld zijn een feest om te zien. Vrouwen helemaal verpakt in mooie doeken. Zulke mooie gezichten. Een klein meisje met dik geschilderde wenkbrauwen. Een jong vrouwtje in keurig mantelpak. Ze heeft een prachtig hoofd, maar de iets te lichte nylons hangen slap als blaarvellen om haar benen. Een negermeisje in een fluorescerend rose jurk met grote patronen van gouden flitter. Ruime zwarte zijden reiskleding over de kleurige jurken. Als non vermomd, alleen de gezichten zijn verraderlijk on-nonnig. (Niet vergeten de landkrab op de asfaltweg bij Perinet.)
Een negermeisje drinkt me toe. De man die haar heeft ingeschonken maakt bezwaren.
Het meisje met de geschilderde wenkbrauwen is onrustig. Haar vader - met rode fez - neemt haar naast zich, een arm om haar heen. Ze legt het hoofd op zijn schoot, de ogen dicht.
Broeders in witte en bleek khaki pijen. Zo rose zijn ze, zo'n vreemde volksstam, met lange baarden, kalige koppen, dikke buiken. Een is zeer scheel, een heeft een bijna normaal hoofd, maar vreemde gebaren, veel over de kop strijken, zich krabben. Een ziet er uit als een nobel iemand, maar het valt weg als hij nonchalant een sigaret opsteekt en gretig kijkt naar de sportieve vliegeniers. De schele mooi diabolisch. Als we naar het vliegtuig lopen blijken alle kleurige mensen alleen gekomen te zijn om het vrouwtje in mantelpak weg te brengen. Ze vormen een dubbele haag en als we daarlangs lopen, deinen de kleurige gewaden van wuifgebaren, half zingend klagend zeggen ze teksten met veel a's er in. Het vrouwtje huilt en ook mijn ogen staan vol tranen. Reizen, afscheid nemen, is verminken, is zondigen tegen een natuurlijke orde.
Ik denk dat het Brigit was (Brigit de belangrijkste naam van de Goddess), toen ze nog heel klein was, in de tijd van de eerste lachjes tegen elk hoofd dat zich over de wieg buigt. Ze lag alleen op de babytafel, F. zocht iets in een kast, ik zat buiten haar gezichtsveld. Ze lachte, er kwam geen eind aan, schaterend, met verslikkingen van inspanning. De enige oorzaak die ik kon vinden was haar aandacht voor de grote witte papieren ballon van een Japanse lamp. Een tijdje later, toen ik haar bij het raam liet kijken naar de volle maan, kwam het zelfde lachje.
Als het waar is dat lachen oorspronkelijk een begroetingsgebaar, een herkenningsgebaar is - omgebogen agressief de tanden laten zien - dan zou het signaal van de lichte ronde vlek - gezicht, ballon, maan - de oorzaak kunnen zijn van het geloof in de White Goddess.
De aandacht van de romantische (romantisch in psychologische zin, zie Romantisch Mechaniek) dichters voor de maan, voor de muze, zou dan dezelfde zijn als voor de moedervlek. De inspiratie is dan hetzelfde als dat wat het ongearticuleerde lachje tevoorschijn roept, de behoefte aan herkenning, aan begroeting, aan verbinding met dat waarmee men ooit verbonden is geweest, maar waarvan men nu voorgoed gescheiden is.
Zo'n mooie zin in Lowry's Elephant & Colosseum (p. 171): ‘did'nt it seem almost to tell him that life, all life, must have a happy ending, that it was our tragic sense that was the more frivolous, having been given us for aesthetic reasons alone...’