Hollands Maandblad. Jaargang 10 (246-257)
(1968-1969)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |||||||
Hedendaagse inquisitie
|
- | de waarnemingen moeten ‘objectief’ zijn (de kriteria voor ‘objectief’ voeren tot een bijzonder moeilijke problematiek, die we hier terzijde zullen laten. Pour besoin de la cause nemen we aan, dat ieder die dit leest weet en begrijpt wat objectief is). |
- | de waarnemingen moeten in principe herhaalbaar (intersubjectief) zijn. (Ook al passeert een empirisch gegeven eenmalig, ook al is een bepaalde logische of wiskundige denk-waarneming zo moeilijk, dat op dit moment maar één mens daartoe in staat is, dan nog kan die waarneming als in principe herhaalbaar/intersubjectief worden opgevat.) |
Men kan zich cultuurtijdperken voorstellen, waarin het denken andere normen stelde voor waarnemingen die tot wetenschappelijke kennis kunnen leiden.
Het is denkbaar dat in een bepaalde cultuurperiode als norm voor een wetenschappelijk bruikbare waarneming wordt gesteld, dat die waarneming is gedaan in een andere dan de alledaagse bewustzijnsvorm. Bijvoorbeeld in een ‘devote stemming’, of in een bewustzijnstoestand die is verkregen na een bepaalde intensieve (occulte) scholing. Als wij onze huidige normen voor wetenschappelijk bruikbare waarnemingen aanleggen, dan leiden zulke van de onze sterk afwijkende normen voor de waarneming natuurlijk tot niet-wetenschappelijke kennis. Als we ons echter op een toeschouwersstandpunt plaatsen, ook ten aanzien van onze huidige normen, dan kunnen we zeggen: waarneming + denken (volgens vaste kriteria) → wetenschappelijke kennis.
Indien onze huidige kriteria worden geaccepteerd, dan ontstaat wat thans als gangbare en bruikbare wetenschappelijke kennis wordt aanvaard. Bij andere normen
ontstaan vormen van ‘wetenschap’, die op dit moment zeker niet in onze academische wereld worden aanvaard, maar die we - van ruimer gezichtspunt - wel als ‘een’ wetenschapsysteem kunnen classificeren.
Niet alleen aan het waarnemen, ook aan het denken daarover worden bepaalde eisen gesteld, opdat de combinatie van beide tot wetenschappelijke kennis kan leiden.
Gangbare eisen voor de wetenschappelijke waarneming zijn thans objectiviteit en intersubjectiviteit. Het denken daarover ‘moet’ worden vastgelegd in een (natuurlijke of kunstmatige) taal (bv. in Nederlandse volzinnen, of in logische symbolen, of in wiskundige symbolen), opdat de denkresultaten intersubjectief waarneembaar worden, en daarmee controleerbaar.
In de empirische wetenschappen wordt bovendien geëist dat de uitspraken die wij doen nadat wij over onze waarnemingen hebben gedacht, in principe falsificeerbaar zijn. Dat betekent dat ik mijn denkresultaten zo moet formuleren, dat ze in principe door nieuwe of betere waarnemingen of door scherpzinniger denken daarover kunnen worden weerlegd.
Als ik zeg: ‘De verwezenlijking van de mens is zijn produktie’, dan is dat niet een type uitspraak dat in een moderne empirische wetenschap past. Er is geen empirische waarneming zelfs maar voorstelbaar, waardoor zou kunnen blijken dat de ‘verwezenlijking’ van de menselijke soort níet de produktie zou zijn.
Een uitspraak van dit type (ontleend aan Marx in dit geval) is niet ‘dom’ of ‘slecht’, maar het is wel een uitspraak die voor empirische wetenschapsbeoefening, gegeven de normen die daaraan thans gesteld worden door het huidige denken, onbruikbaar is.
Past zo'n type uitspraak misschien wel in een niet-empirische wetenschap? Bestaan er, behalve logica en wiskunde, nog andere wetenschappen die zich niet op zintuiglijke waarnemingen baseren, d.w.z. niet zintuiglijk-empirisch, maar wel ‘wetenschappelijk’ (volgens onze huidige normen) zijn?
Helaas, neen. Logica en wiskunde zijn ‘axiomatische’ wetenschappen. Met behulp van een minimum aan postulaten (axioma's), wordt volgens zeer strenge normen een bepaald denksysteem afgeleid. Ook de problematiek van de axioma's en van het maken van gevolgtrekkingen daaruit is bijzonder moeilijk. De lezer moet hier op mijn gezag aannemen dat systemen als het Marxisme, het Freudianisme, het existentialisme e.d. niet alleen niet aan de normen van moderne empirische wetenschap voldoen (falsificeerbare uitspraken), maar ook niet aan die van een axiomatisch systeem.
Men noemt dergelijke wereld- en mensbeschouwingen een ‘ideologie’, een systeem van uitspraken die berusten op een gevoelsmatige overtuiging, op de wens iets te bereiken e.d. Zulke ideologieën kunnen vernuftig, interessant, aantrekkelijk, nuttig en wat niet al zijn voor ons gevoel (ook negatieve gevoelens zijn mogelijk), maar ze vallen tussen de wal en het schip, het zijn noch empirische, noch niet-empirische wetenschappen volgens de huidige normen.
Het bovenstaande is ‘een’ opvatting van hoe onze huidige wetenschap ontstaat, en welke kriteria aan huidige wetenschapsbeoefening worden gesteld. Want, om het nog wat ingewikkelder te maken, op dit moment, binnen onze huidige cultuur, bestaan er vele academici die zowel de totstandkoming van wetenschappelijke kennis als de kenmerken van wetenschappelijke uitspraken totaal anders zouden formuleren. Deze problematiek van wat ‘wetenschap’ is, is het object van een onderdeel van de filosofie, de algemene methodologie. Dit is een (moeilijk) specialisme.
Ondanks de onzekerheden en strijdvragen op dit fundamentele gebied, gebeurt er allerlei onderzoek dat in de praktijk (de techniek en de samenleving bv.) kan worden benut, ook al weten de onderzoekers nauwelijks aan welke normen zij gehoorzamen en waarom.
In Hollands Maandblad nr. 251 van oktober 1968 valt Leopold de Buch in een lang artikel (‘Van vervreemding tot alienatie’) een aantal uitspraken van mij aan, die hij heeft geput uit respectievelijk een roman (Een tevreden lach), en een literaire kritiek op een boek van Jorge Luis Borges, een Argentijnse prozaïst.
De aanval is niet gering. Op grond van uitspraken in een literaire contekst deelt De Buch mij in bij de aanhangers van een emotioneel-romantische alienatie-ideologie (in tegenstelling tot een andere alienatie-ideologie, die rationeel en ‘in aanleg wetenschappelijk’ heet te zijn).
‘Onbestemd, nevelig en mystifiërend’ is de alienatie-ideologie die o.a. in mijn literaire produktie door De Buch wordt aangetroffen. Kenmerken ervan zijn: ‘Anti-rationaliteit, geloof in het hogere, angstgevoelens tegenover sociale verandering, idealisering van het verleden en een op onbegrip gebaseerde vrees voor wetenschap en techniek.’
Behalve een ‘anti-rationele onwetendheidscultus-inslag’ blijken er nog afschuwelijker zaken met deze ideologie samen te hangen. Het blijkt dat zij ‘bijna altijd aan nationalistische en/of racistische doctrines ten grondslag ligt.’
Nu zijn niet alleen de uitspraken die De Buch aanvalt in een niet-wetenschappelijke contekst gedaan, ook zijn eigen artikel voldoet niet aan de strenge normen van een wetenschappelijk betoog. Het is emotioneel, indicerend, suggererend en insinuerend. Het gaat ten dele over wetenschap, maar is zelf geen wetenschap. Het is ‘een essay’. Voor dit antwoord geldt hetzelfde. Het is naar ik hoop bondiger dan de aanleiding ertoe, maar het is geen volwaardig wetenschappelijk betoog. Het is een eveneens essayistische repliek. Welnu: de ideologie die De Buch mij naar aanleiding van literaire uitspraken toedicht, is niet de mijne. Hij signaleert met afschuw een bepaalde ideologie, en noemt literaire passages van mij illustraties daarvoor. Ik vind dat amusant, maar het is (zeg ik) flauwe kul.
Nu zijn er verschillende mogelijkheden:
1. | Hoewel ik zelf meen een rationalist te zijn, een vijand van agnosticisme, nationalisme, racisme, discriminatie, neveligheid en wat dies meer zij, blijkt als ik wetenschappelijk niet op mijn hoede ben, nl. in mijn ‘creatief proza’, dat dit wel degelijk mijn ideologie is. |
2. | Leopold de Buch is een warhoofd, die mijn literaire uitspraken meent te kunnen gebruiken in zijn politiek-ideologisch betoog, dat een wetenschappelijke indruk moet maken. |
3. | Wij zijn beiden te goeder trouw, geen van beiden uitzonderlijk verward, maar er is een fundamenteel misverstand of een fundamentele controverse. |
Ik heb de indruk, dat het laatste het geval is. Uit de artikelen van de auteur Leopold de Buch maak ik op, dat hij net als ik voorkeur heeft voor een rationalistische ideologie. Bij hem is het rationalisme echter gekoppeld aan a) materialisme, b) anti-theïsme, c) taal-filosofie van de Angelsaksische
school, d) sympathie voor de non-wetenschap der psycho-analyse, e) sympathie voor een of andere vorm van neo-marxisme die ik bij gebrek aan kennis en belangstelling niet kan classeren.
Dit alles is zijn goed recht, zoals het het mijne is om rationalisme van een andere signatuur te prefereren. Een indruk van mijn (rationalistische) visie op wetenschap geeft het eerste deel van dit artikel. Het rationalistisch element in mijn ‘creatief proza’ is evident voor de onbevangen goede lezer lijkt me. Het probleem van De Buch en andere aanhangers van Angelsaksische taal-filosofie, van psycho-analyse en van neo-marxisme is echter, dat zij hun normen verabsoluteren.
Wetenschappelijke kennis ontstaat volgens hen niet uit waarnemingen + denken volgens (aan cultuurtijdperken gebonden) normen, maar uitsluitend uit a) zintuiglijke waarnemingen, b) denken daarover volgens de voor hen acceptabele normen. Al het andere is niet alleen geen moderne wetenschap, maar überhaupt geen ‘wetenschap’.
Hierboven noemde ik zelf de psychoanalyse een non-wetenschap. Daarmee bedoel ik, dat voor de basis-concepten geen goede empirische indicatoren (kunnen) worden aangegeven, dat de theoretische uitspraken derhalve niet falsificeerbaar zijn, en dat bovendien de aanhangers van deze ideologie geen objectieve statistische controle op hun beweerde therapeutische resultaten toelaten, of als die huns ondanks geschiedt (Eysenck bv.) niet accepteren. Volgens onze hedendaagse normen is psychoanalyse een non-wetenschap. Kan het wel een wetenschap zijn volgens andere normen? In principe wel, maar niet als er inwendige tegenspraak in het systeem zit. Indien dit laatste aantoonbaar is (en ik meen dat dat zo is) is het op geen enkele manier ‘een’ wetenschap.
Iets anders is het met de (literaire) uitspraken van mij, die De Buch aanvalt. Ik spreek niet over wetenschap (resultaat van waarneming en denken volgens bepaalde normen), maar over andere denkvormen dan de thans voor wetenschapsbeoefening geaccepteerde. Achtergrond van de (literaire) passages was de gedachte, dat andere bewustzijnsvormen, en daarmee andere mogelijkheden van waarnemen en denken mogelijk zijn dan die wij thans in het ‘normale’ alledaagse bewustzijn als gegeven aantreffen. Verder meen ik dat het in principe mogelijk is bij andere basis-processen (andere vormen van waarnemen en van denken) normen te poneren die eveneens tot ‘een’ wetenschap kunnen leiden, al spreek ik mij daarover in de literaire contekst niet uit.
Wat mij in De Buch niet aanstaat, is de totale verabsolutering van zijn (hedendaagse) normen van wetenschapsbeoefening, de vermenging van wetenschapsbeoefening, literatuur-beoefening en politiek-beoefening tot één kleffe brij, en de modieuze gewoonte alles wat hij niet aanemelijk vindt of niet begrijpt (of dit nu wetenschap, literatuur of een maatschappij-visie is) met lelijke woordjes die in het kort op ‘fascisme’ neerkomen, te etiketteren.
Naschrift
Er komen in het voorgaande drie soorten beweringen voor: 1. die waarmee ik het eens ben - daar zijn er vrij veel van; 2. die waarmee ik het niet eens ben - daar zijn er vrij weinig van; en 3. die waarvan ik het soort onaanvaardbaar vind - daar is er één van: de laatste zin. Die onder 1. en 3. hadden wat mij betreft weggelaten kunnen worden.
Speciaal die laatste zin; dat het etiket wat ik op de bedoelde citaten geplakt heb in het kort of in het lang op fascisme neerkomt wijs ik af: ik heb Andreas Burnier om zo te zeggen beticht van vuuraanbidding, maar niet van brandstichting. Dat het fascistische gedachten zijn die in die citaten tot uitdrukking komen heb ik zelfs niet gesuggereerd.
Maar dat impliceert niet dat de gedachten die er wèl in tot uitdrukking komen verder niets betekenen, en evenmin dat Andreas Burnier ze uit kan spreken zonder dat zij zich van hun consequenties iets aan hoeft te trekken. Van die verantwoordelijkheid is zij niet ontslagen door te zeggen dat het ‘literaire uitspraken’ waren.
Het is mogelijk dat Andreas Burnier de ideologie die uit die citaten blijkt niet toegedaan is. Ik ontken ook niet dat er in haar werk andere passages voorkomen (waarvan mij er verschillende uit het hart gegrepen zijn, en niet alleen de feministische) die zich met die ideologie moeilijk laten rijmen. Maar op grond waarvan moet ik een van beide tot ‘literaire uitspraken’ reduceren? Als het mogelijk is om uit de meergenoemde citaten iets anders te concluderen dan ik gedaan heb zou ik wel graag willen weten wat dat is; maar daarover geeft Andreas Burnier geen opheldering. Mijn aanval mag dan ‘niet gering’ zijn: wat er staat is het ook niet.
Wel wordt opgehelderd wat wetenschap is; de vraag is in dit verband alleen meer
wat het niet is. Het lijkt mij dat er, om Andreas Burniers manier van schrijven na te volgen, twee dingen zijn die zij even goed weet als ik: 1. dat ik niet op enige fundamentele manier met haar van mening verschil over de boven gegeven definitie van wetenschappelijke kennis; 2. waar het terrein van het werkelijke verschil van mening begint.
Niet het orthodoxe gedeelte in Andreas Burniers behandeling van wat wetenschap is behoefde verdere uitleg, maar het onorthodoxe gedeelte, d.w.z. de opmerkingen over de waarnemingen gedaan in een andere dan de alledaagse bewustzijnsvorm en de intensieve (occulte) scholing, laat ik zeggen de drie alineas van ‘Men kan zich cultuurtijdperken voorstellen...’ tot ‘...wel als “een” wetenschapsysteem kunnen klassificeren’. Het is nl. misschien nodig om op te merken dat een dergelijke passage in een uiteenzetting van dat type niet gebruikelijk is.
Andreas Burnier weet vermoedelijk nog beter dan ik welke vragen die passage oproept. Het is hier niet mijn rol om die vragen te beantwoorden; ik hoop dat zij dat zelf wil doen, ook opdat niet later het verwijt kan worden gemaakt dat de voorstanders van occulte kennis, zoals uitvinders van het perpetuum mobile, niet aangehoord worden en al van te voren ongelijk krijgen. Dat dit gebeurt is niet te ontkennen, al zijn er wel redenen voor, die Andreas Burnier natuurlijk ook kent. Het gaat er daarom ook minder om hoe zij die vragen zou beantwoorden, dan om hoe zij de argumenten zou weerleggen waarmee occulte kennis wordt afgewezen.
Daarover niet meer dus nu, maar er zijn nog wel twee andere dingen te zeggen:
1. | er is wel degelijk een continuïteit tussen de hier beleden opvatting omtrent andere bewustzijnsniveaus en de passages die ik in mijn artikel citeerde, die dus niet op zichzelf staan; van welk continuum is dit een deel, als de interpretatie in mijn artikel niet de juiste is? |
2. | Andreas Burnier gebruikt omtrent de psychanalyse een argument dat in mijn oog van toepassing is op occulte kennis (en niet op de psychanalyse, maar dat is in dit verband secundair), een argument dat ik zou formuleren als: iets wat met de kennis van vandaag aantoonbaar onjuist is, is het dat ook nog met de kennis van morgen. Men kan zich bv. geen ‘cultuurtijdperken voorstellen’ waarin het perpetuum mobile mogelijk is, of waarin een regelmatig tienvlak bestaan kan. Betekent dat dat ik mijn normen verabsoluteer? Het kenmerk van ‘wetenschap’ is nu juist de poging om kennis onafhankelijk van cultuurgebonden normen te maken, en daarom is er geen ‘andere’, maar alleen verder volmaakte (in de zin van die onafhankelijkheid) wetenschap mogelijk - of het gebruik van dat woord wordt zo arbitrair dat het overal op van toepassing kan zijn. |
Natuurlijk, er is verschil tussen ‘een andere dan de alledaagse bewustzijnsvorm’ en een perpetuum mobile. Maar er is maar één criterium dat aan hypotheses omtrent een ander (een meer gehoorde term is: hoger) bewustzijnsniveau zin zou kunnen geven: het bestaan van een andere taal; wat ik bedoel is een ander soort taal, en die is er niet. Laat in godsnaam niemand aankomen met de mededeling: die is er wel: de poezie. Alle bekende vormen van communicatie, die van erfelijke eigenschappen in de celkern zowel als de poezie, zijn in deze betekenis van dezelfde ‘soort’.
De psychanalyse, ben ik met Andreas Burnier eens, is formeel gesproken een ideologie; maar een die zich van andere ideologieën onderscheidt doordat de manier waarop het een wetenschap kan worden voorstelbaar is (nl. via de linguistiek). Hier is veel meer over te zeggen, bv. over de falsificeerbaarheid, maar niet hier en nu. Over de inwendige tegenspraak die ‘in het systeem zit’ (over het principe van deze opmerking had ik het al) zou ik graag meer horen.
Mijn artikel, schrijft Andreas Burnier, gaat ten dele over wetenschap, maar is zelf geen wetenschap. Dit is niet het enige voorbeeld van iets wat ik beaam, maar dat voorgesteld wordt of ik het ontkende. Ik citeer uit het tweede deel van mijn artikel (Nr 247/248, p. 12); ‘Die transpositie, zeg ik er maar dadelijk bij, is opnieuw ideologie. Idem op p. 14: ‘...het eigenlijke uitgangspunt, waarvan ik opnieuw uitdrukkelijk herhaal dat het een ideologie is...’
Over het Marxisme schreef ik al in het eerste deel (Nr 243, p. 15) dat de pretentie van wetenschappelijkheid niet het doel betreft, maar de manier om het te bereiken. Het gebrek aan belangstelling dat Andreas Burnier als ik het goed begrijp voor de politiek heeft, lijkt mij een inconsequentie, zoals het mij voor iemand die meent zelf een rationalist te zijn een inconsequentie lijkt om af te geven op het materialisme, op de 19e eeuw (vooral), en op het kankerdier der Westeuropese civilisatie. Niemand zou opgeluchter zijn dan ikzelf als bleek dat deze indruk op een misverstand berust.
Leopold de Buch