ze of verstoorde stroom. Het zijn niet alleen voor ‘schizofrene’ kunstenaars of kabbalistische magiërs, maar voor elk mens de factoren die zijn mogelijkheden tot zelfontplooiing bepalen.
Voor het werk van Heyboer is dit systeem in de bovengenoemde driedubbele betekenis bepalend. Niet alleen ‘gelooft’ hij erin, zijn hele oeuvre van honderden etsen is een experimenteel onderzoek naar de mogelijkheden ervan.
Als hij zich ervan bewust wordt dat hij een Psychotisch Kruis draagt - dat is in de jaren 1952-1954 na zijn Santpoortse periode - houdt hij zich eerst voornamelijk bezig met de symbolen 2 en 3 en hun tegendelen. Het is uit het oogpunt van wat in het algemeen voor beeldende kunst doorgaat een betrekkelijk ‘normale’ periode. De twee ouderlijke uitersten (zijn term) treden op in de figuren van ouders met kinderen in tedere of afwerende houding. Heyboer maakt dan ook nog veel etsen in de vorm van landschappen of zeegezichten.
In de jaren 1957-1958 overheersen de symbolen 5 en 6: de ‘bevrijde’ mannelijke en vrouwelijke potenties met in hun snijpunt de voor Heyboer typerende combinatie van schuldgevoel en creativiteit. Het is de periode waarin het diagram compositorisch wordt gebruikt en als magisch teken gaat optreden. Anton Heyboer wordt deel van de voorstelling, zijn naam staat in het beeld. Als ‘artiest’ ondertekent hij de prenten ook gewoon op de rand.
In 1959-1960 wordt deze constructieve fase gevolgd door een periode waarin het symbool 4 sterknaarvorenkomt. Vinger- en handafdrukken vervangen vaak de ingeëtste eigen naam. Het is de aanloop tot de schitterende, monumentale periode van 1959-1963, waarin het ‘lijdensvermogen’ centraal blijft staan. Het is Heyboers meest maatschappelijk gerichte tijd. Niet alleen zijn eigen lijdensvermogen, maar daarmee in verband ook dat van anderen onderzoekt hij: van de wereld, van geknechte volkeren en individuen. Het systeem, dat in de voorafgaande periode was voltooid, wordt nu naar buiten geprojecteerd. Er ontstaan reeksen prenten op thema's als Oedipus en Alceste.
Op een ets uit de Oedipus-suite (cat. 108, 3) staat: ‘Door het wegvallen van de culturen van oost en west (psyche) in de gezamenlijke beschaving, staan de volkeren die onder de dwang van deze culturen knechten werden, óp met de potentie van de gekwetstheid. Deze kwetsing is in beschaving niet te helen. (...) De opstandige volken hebben de jeugd der wereld achter zich doordat deze potentiëel in dezelfde situatie verkeert’.
Ik heb in deze tekst ter verduidelijking enige leestekens aangebracht. Wartaal is het allerminst. Het volgende, na een kleine omzetting, evenmin: ‘In het onderbewuste wordt de intelligentie door het lijden bepaald; in het onvolwassene wordt de intelligentie door het lijden bepaald; in het bewuste wordt de vorm van de intelligentie door het lijden bevrijd’.
De kleine omzetting die ik mij veroorloofde, was de vervanging van het woord ‘evangelie’ in de tekst van Heyboer door het woord ‘lijden’ en schizoide’ door ‘vrij’, d.w.z. bevrijd. Het zijn geoorloofde interpretaties omdat in Heyboers eigen diagram zowel evangelie als lijdensvermogen door het cijfer 4 worden voorgesteld, hetgeen trouwens in de theologie niets bijzonders is. Ook de voorstelling van de krankzinnigheid als een bevrijding uit het dwangmatige is een bij Heyboer veel voorkomend beeld.
Het tweede citaat was een tekst uit het boek (manuscript) De bloem der Vrees, dat met een bijbehorend tableau van acht grote etsen een hoogtepunt in het werk van Heyboer vormt. Het behandelt in woord en tekening het symbool 4, dat in de etsen verhuld als klaverblad optreedt. Op deze en soortgelijke reeksen volgt in 1964-1965 een aantal etsen waarop het symbool 7 (schaamte en schuldgevoel) centraal staat. De monumentaliteit verdwijnt geleidelijk, de vrouwen in zijn omgeving (de kale boerenschuur) doen op de etsen hun intrede, de ‘maatschappelijke’ periode is voorbij.
Van 1952 tot ongeveer 1965 heeft Heyboer achtereenvolgens alle kern- en kengetallen van zijn diagram afgewerkt. Eerst de uitgangspunten in het vaderlijke en moederlijke, dan het lijdensvermogen, tenslotte de bevrijde creativiteit die verweven is met schuld en schaamte, zoals lijden en scheppend vermogen ook verbonden waren.
Het is Heyboers uiterst persoonlijke situatie, de ontwikkeling van een kunstenaarschap dat zo gesloten niet is of het is voor kijkers en lezers van dit werk nog wel naspeurbaar. Ondanks het excentrieke en abnormale dat eruit naar voren springt (en dat in de beschouwingen over Heyboer altijd zo sterk onderstreept wordt), verbeeldt dit werk immers in verhevigde vorm een tragisch levensgevoel dat weinigen van onze tijd geheel vreemd zal zijn. Zó begrepen is Anton Heyboer bij alle duisterheid niet alleen een ‘modern kunstenaar’ die met zijn etstechniek en primitivistische beeldvorming toch nog wel aansluiting heeft bij enkele anderen. Hij is ook een modern mens, die een modern levensgevoel uitdrukt.