van het land was gevlucht, bekommerde niemand zich meer om hen.
Het archief was spoedig het enige openbare gebouw dat open bleef. Het leek wel of iedereen opeens wilde weten van wie hij afstamde. De tafels in de studiezaal waren altijd bezet en soms moesten we bij de deur wachten voordat we ergens konden gaan zitten. De archivaris en zijn ambtenaren waren de hele dag druk in de weer. Ze hielden daarbij iedereen goed in de gaten. Toen een man die naast ons aan tafel zat, een blad uit een boek scheurde werd hij er onmiddellijk uitgestuurd. Hij groette mij en mijn vader nadrukkelijk, hij wilde ons zelfs een hand geven, maar daar kreeg hij niet de gelegenheid voor, want de portier die te hulp was geroepen duwde hem hardhandig naar de deur.
Deze gebeurtenis greep mijn vader zeer aan. Hij wilde weten wat er verder met de man was gebeurd. De portier gaf geen antwoord op zijn vraag; hij scheen de hele zaak vergeten te zijn. Dit maakte mijn vader nog ongeruster. Hij was niet bang maar de gedachte dat iemand door een kleine, verkeerde handeling verminkt of gedood kon worden, bracht hem tot wanhoop. Nog dagen daarna had hij het erover dat de man ons de hand had willen schudden, dat de portier hem naar de deur had gestompt, en dat hij op de gang iemand had horen gillen. Plotseling kon hij zich niet meer herinneren wat er nu precies gebeurd was. Hij riep me bij zich op de kamer, wees naar een pen en een stuk papier, dat hij op zijn tafel had gelegd en verlangde dat ik het hele voorval nauwkeurig beschreef. Dat was het dus, dat was het dus, zei hij, toen hij mijn verhaal had gelezen. Hij borg de beschrijving in een speciale map en zei: Ik kan niet meer met je mee gaan, jij zult alles alleen moeten doen. Hij gaf me de laatste aantekeningen die hij had gemaakt en beval me onmiddellijk te vertrekken.
Mijn moeder die zich met haar stok bij het tuinhek had opgesteld, nu ze niet meer boven op de gang hoefde te zitten, vroeg me uit te kijken naar de soldaat van het instructieboekje no 95, geweervechten. Er was weinig kans op dat ik hem zou ontmoeten. De opstandelingen hadden nagenoeg de hele stad in handen. Om het archief was hard gevochten. Er lagen veel lijken bij het hek en op het grasperk ervoor. Mannen in groene overalls waren een diepe kuil aan het graven. Eén met een geweer aan de schouder hield me staande en vroeg wat ik in het archief moest.
Ik vertelde dat ik historische gegevens verzamelde voor mijn vader, die afstamde van een onvrije boer. Aangezien dit niet indruiste tegen de wil van het volk, liet hij me doorgaan. In de studiezaal was het weer even druk als altijd. Er was nog één plaats vrij. Ik ging onmiddellijk zitten en begon te werken.
Wat er precies gebeurde weet ik niet, iemand aan het andere einde van de tafel werd door de ambtenaren van het archief van zijn stoel getrokken. De archivaris liep de gang op en kwam even later met twee opstandelingen boven. Ze pakten de man bij zijn benen en sleepten hem de zaal uit. In zijn rechterhand hield hij een stuk papier, met zijn linkerhand probeerde hij zich aan de poten van tafels en stoelen vast te grijpen. Toen hij langs me voorbij schoof, zag ik dat het dezelfde man was wiens hardhandige verwijdering uit het archief, een week geleden, mijn vader zo wanhopig had gemaakt.
Veel tijd om rustig te werken kreeg ik niet. Buiten klonken zware ontploffingen en er werd hard geschoten. Vanuit het raam zag ik dat de opstandelingen zich terugtrokken. De regeringstroepen omsingelden het gebouw en een kleine groep met de bajonetten op ging het archief binnen. De archivaris heette ze met zijn wijvenstem van harte welkom, toen ze de deur opengooiden en wees ze de bezoekers aan die niet de geschiedenis van het regerend vorstenhuis bestudeerden. We moesten achter elkaar de trappen af. Ze brachten ons naar de kuil die nog door de opstandelingen was gegraven. Daar sloegen ze ons er een voor een met een ijzeren staaf in. Ik kwam bij door het zand dat op mijn gezicht viel. Ik probeerde op te staan maar er was iets mis met mijn benen. Er lag een lichaam op dat met zand was bedekt. Er lagen er nog meer, kris kras door elkaar, sommige bewogen een beetje. Aan de overkant van me zat tegen de wand van de kuil een man met het hoofd tussen zijn knieën. Ik herkende hem onmiddellijk. Een uur geleden had ik hem op zijn rug langs me voorbij zien trekken. De soldaten die de kuil dichtgooiden, ontdekten dat ik nog niet dood was. Ze legden hun schoppen neer en gingen naar me staan kijken. Eén pakte zijn geweer. Hij blies wat zand of stof bij de trekker weg en richtte op me. De anderen duwden hem opzij. De soldaat die vlak bij me op de rand stond, maakte zijn gulp los en trok zijn lid eruit. Hij waterde in mijn gezicht. Aan het einde van de straat werd er geschoten. De soldaten lieten zich in de kuil vallen. Zodra het even stil was, kropen ze er uit en gingen weg. Toen ik uit de kuil kroop was het al donker. De man tegenover me riep dat ik hem moest helpen. Hoe kon hij denken dat ik hem alleen zou