Hollands Maandblad. Jaargang 10 (246-257)
(1968-1969)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 6]
| |
De wrange vruchten van de barricaden
| |
[pagina 7]
| |
veelgehoorde stelling, dat zijn sociale beleid volstrekt onvoldoende was wordt door feiten weersproken. Deze feiten zijn als volgt. Het gemiddelde geldloon steeg in 1966 met acht procent, in 1967 met zeven procent, en voor het lopende jaar werd, voordat de beroeringen losbraken zes procent verwacht.Ga naar eind1) Die verhogingen lopen in de Europese pas: de E.E.G.-cijfers zijn resp. acht, zes en een half, zes. De Franse prijzen stegen met ongeveer 2½% per jaarGa naar eind2); voor 1968 werd iets meer verwacht, zeg 3½%. Die geldontwaarding is ook niets bijzonders en klopt met het E.E.G.-gemiddelde. Het reële loon van de Franse arbeider nam toe met een procent of vier, vijf per jaar. Dat is lang niet slecht, en in ieder geval niet slechter dan in West-Duitsland, Nederland of Italië. Het werkloosheidscijfer is in Frankrijk laag; lager dan in Nederland en West-Duitsland en veel lager dan in Engeland of ItaliëGa naar eind3). De reële loonstijging overtrof in Frankrijk, zoals bijna overal elders, de stijging van de arbeidsproduktiviteit, zodat het aandeel van de arbeid in het nationale inkomen steeg. De sociale voorzieningen staan in Frankrijk bepaald niet op lager peil dan in andere landen. De ‘force de frappe’ en de harde franc hebben deze ontwikkeling niet tegengehouden. Wel is er veel verzet ontstaan doordat de bijdragen van de werknemers aan de sociale verzekering zijn verhoogd, maar deze lastenverzwaring is deels alweer in de lonen (en de prijzen) doorgegeven, en is trouwens ook een heel ondergeschikte gebeurtenis in een lange-termijnontwikkeling, die zich in Frankrijk net zo voltrekt als in de andere ontwikkelde landen. Er gebeurt op het stuk van de gemiddelde lonen en de prijzen niets dat specifiek ongustig is voor het Franse proletariaat. Wel blijven de meeste mensen ver achter bij hetgeen ze willen, dat wil zeggen bij hetgeen ze gerealiseerd zien bij de meer welgestelden; en die ergernis wordt in de hand gewerkt doordat de standen zich in Frankrijk nogal duidelijk manifesteren. Nu zou men kunnen menen dat de achterstand tussen de arbeider en de Franse bourgeoisie wordt ingelopen door de forse loonsverhogingen die uit de stakingen zijn voortgevloeid. Dat is nu echter precies de grote illusie. Het reële inkomen van Frankrijk als geheel is door de stakingen lager komen te liggen; de produktievermindering plus de vernietiging van goederen kan best eens naar de tien procent van het nationale inkomen lopen. Daarbij is de schade voor sommige bedrijfstakken nog conservatief geschat, want als er door gebrek aan transport een stuk van de oogst teloor gaat komt de klap hard aan, en in enkele zwakke branches (textiel!) zullen bedrijven over de rand geduwd worden. Verhogingen van het geldinkomen kunnen zulke verliezen macro-economisch wel even versluieren, maar ze presenteren zich daarna altijd opnieuw in de vorm van verhoogde prijzen of, als de staat de betrokkenen schadeloos stelt, in de vorm van verhoogde belastingen. Forse loonsverhogingen over de hele linie blijken dan niets anders te zijn dan looninflatie. Dat wisten alle ingewijden al, en de Franse arbeiders die het niet willen geloven zullen het wel gauw merken. Een beperkte staking in een niet te grote sektor - daar zit brood in, voor de betrokken groep. Massieve geldloonverhogingen over een breed front - dat is de schijn van de vooruitgang. Looninflatie immers is geen methode om de inkomensverhoudingen mee te verbeteren. De sterke bedrijven wentelen de last af op de klanten. De zwakke bedrijven - en dat zijn in Frankrijk veel kleine middenstanders - slagen daar niet in, maar dat komt nu juist niet aan de rechtvaardigheid ten goede. De bezitters, en ook die van vast goed, profiteren van de nominale waardestijgingen. De arbeiders worden er nauwelijks wijzer van, en voor zover het gebeurt gaat het ten koste van de economisch zwakkeren. En een zeker gevolg van al deze geldwaardedalingen is de frustratie: de prijsstijging geeft iedere huisvrouw het gevoel dat zij achterop raakt, dat de anderen profiteren, dat de maatschappij boosaardig functioneert. De Fransen hebben overigens enige ervaring met dit proces. In het midden van de jaren dertig, onder de regering van Leon Blum, zijn de lonen binnen enkele jaren verdubbeld. Ook toen waren er stakingen en bedrijfsbezettingen aan vooraf gegaan. Het was in de tijd van de crisis, met een slappe vraag en grote werkloosheid. Daarom leek de kans op afwenteling van de loonsverhoging toen geringer dan op 't ogenblik. Toch heeft een befaamd onderzoek van M. Kalecki aannemelijk gemaakt, dat er in de reële verhoudingen opvallend weinig veranderde. De prijzen stegen met de lonen, hetgeen wil zeggen dat de winstinkomens zich aardig wisten aan te passen. De koers van de franc daalde evenredig met de stijgende lonen. De werkloosheid werd niet veel groter, zoals de klassieke theorie had voorspeld, maar nam ook niet af (hetgeen volgens de koopkrachttheorie had moeten gebeuren). De spons van de reële verhoudingen herstelde zich snel na de krachtsinspanning die de nominale grootheden had | |
[pagina 8]
| |
veranderd. De les van het Blum-experimentGa naar eind4) is door de Fransen niet geleerd. Uiteraard bestaat er bij linkse waarnemers de hoop, dat de onderste lonen sterker zullen worden opgetrokken dan de hogere, en dat schijnt ook de bedoeling te zijn van sommige vakbonden. Doch die bedoeling is moeilijk te realiseren. De collectieve arbeidsovereenkomst betekent in Frankrijk veel minder dan in andere landen. In belangrijke bedrijfstakken liggen de uitbetaalde lonen aanzienlijk hoger dan het contractloon - soms kan dit verschil vijftig procent belopen. De echte lonen worden vastgesteld in de bedrijven, waarbij ploegbazen en voormannen een invloedrijke rol spelen. De loonvorming is in dit opzicht veel individualistischer dan in andere landen. Ook het wettelijk minimumloon (SMIG) betekent daardoor meestal weinig; het ligt in de regel ver beneden het feitelijk loon. Door de individuele loonvaststelling ontstaan overigens wel wrijvingen en onbillijkheden, en dat stemt de arbeiders niet vrolijker; daarin wordt door de loonronden echter geen verbetering gebracht. Maar ook al zouden deze eigenaardigheden in het Franse loonsysteem zich niet voordoen dan nog zouden we ernstig moeten twijfelen aan de mogelijkheid, de loonopbouw door looninflatie te nivelleren. De hogere lonen van geschoolde arbeiders zullen zich trachten aan te passen aan hun traditionele posities. De macht van de geschoolden is daartoe zeker voldoende, evenals de macht van de sterke ondernemers voldoende is om de kostenverhogingen door te geven en hun oude inkomens te herstellen. Inflatie is nu eenmaal het systeem dat de sterken spaart en de zwakken grijpt. Alleen als de economisch sterken zich vrijwillig beperkingen opleggen kan de loonopbouw wat in elkaar worden gedrukt, ten bate van de laagste inkomens. Dat vergt echter een inkomenspolitiek, dus een bewuste solidariteit tussen de gesalarieerden en lagereinkomenstrekkers. Nu kunnen wij hopen, dat de barricaden juist deze solidariteit zullen opleveren, als een rijpe vrucht van de gemeenschappelijke strijd. Men moet wel een geharde optimist zijn om er in te geloven: in een tijd van versterkte prijsstijgingen, waarin talrijke groepen abrupte schade hebben geleden, moeten de hoger betaalde loon- en salaristrekkers zich matigen bij hun looneisen. Onderwijzers en leraren, het personeel van de tekenkamer, de bazen in de fabriek, zij moeten meewerken aan een nivelleringsoperatie; want als zij het niet doen haalt het in de lagere regionen van de loonopbouw te weinig uit. Deze groepen zijn het voor een groot deel met de stakingen oneens geweest. Uit hun gelederen zijn de tegenbetogingen georganiseerd die onder het kruis van Lotharingen, en krachtig de Marseillaise zingend, hun trouw aan De Gaulle hebben getoond. En zij zouden, uit solidariteit, hun inkomens door de looninflatie laten indrukken? Kom nou. Intussen worden tijdelijke relatieve verbeteringen in de positie van de Franse arbeiders nog uit een andere hoek bedreigd. De nieuwe koopkracht die door de inflatie ontstaat richt zich op goederen, die in het binnenland niet geproduceerd kunnen worden; de produktiecapaciteit wordt immers volledig gebruikt, er is geen werkloosheid en de groei van de produktie is voor zeker twee jaar achterop geraakt. Dus zuigt de extra koopkracht buitenlandse goederen aan, en zo ontstaat een tekort op de buitenlandse handel. Dat kan natuurlijk in goud worden afgedekt - daarvan hebben ze genoeg in Frankrijk - maar dit verzwakt de franc. Eenzelfde invloed gaat uit van de duurder geworden export, en van het feit dat sommige exporteurs door de stakingen hun verplichtingen niet kunnen nakomen. Het spreekt vanzelf dat dan de gedachte aan devaluatie opkomt. Of het zover zal komen valt nu nog niet te zeggen; mij lijkt het niet nodig, indien er tenminste geen hernieuwde stakingsgolf komt. De Franse goudreserves kunnen de stoot opvangen, en de Franse regering zal voor het prestigeverlies van de devaluatie terugdeinzen. Als het er echter toch van zou komen zou dit nieuwe prijsstijgingen mee brengen, en de arbeiders zouden nieuwe looneisen moeten stellen om hun reële inkomen te beschermen. De devaluatie zou in de eerste plaats de winstmarges vergroten, en er verder toe bijdragen dat de oude inkomensverhoudingen worden hersteld. Mijn stelling is dus, dat er een hele reeks van krachten werkt die de inkomensverdeling in stand houdt, dat looninflatie deze krachten niet terugdringt, en dat het reële produktieverlies een terugslag in de economische groei oplevert van tenminste twee jaar, dat ook door de arbeiders zal worden gedragen. Economisch en sociaal is de hele operatie vergeefse moeite geweest, met schade op korte termijn en zonder uitzicht op winst op lange termijn. Wie de economische verhoudingen wil veranderen moet andere wegen bewandelen - hij moet het vooral zoeken bij de belastingen en de overheidsuitgaven, maar dat is een verhaal, dat hier niet aan de orde is. Tenslotte zou iemand kunnen menen dat | |
[pagina 9]
| |
de barricaden het politiek klimaat in Frankrijk verbeterd hebben. Er komen dan toch maar verkiezingen. Ik heb optimisten horen speculeren over de beleidswijziging die door die verkiezingen zal worden afgedwongen. Dat is inderdaad een zonnig onderwerp, voor wie graag de zonzijde wil zien. Er zal straks een breed kabinet komen met verstandige mensen erin. Niet meer dat serviele tegenover het staatshoofd.Ga naar eind5) Het opgeblazen nationalisme zal worden doorgeprikt. Engeland wordt aanvaard als partner in een stevig opgebouwde E.E.G. Het is uit met het gechicaneer tegen Amerika en met de geniepige politiek tegen de dollar. Frankrijk zal zich in het midden-oosten met een nieuw minimum aan fatsoen gaan gedragen; er komt een eind aan het hyenaachtige beleid, het loeren op de oliebelangen en het heulen met de Arabieren. Inplaats van de zelfoverschatting van de Franse natie zal het klassieke rationalisme weer naar voren komen. Inplaats van het Frankrijk van De Gaulle krijgen we weer te maken met het Frankrijk van Monnet. Ja ja. Maar voorlopig is daar allemaal niets van te zien. De studenten zijn trouwens niet voor dit soort doeleinden de straat op gegaan; hun politieke idealen zagen er heel anders uit, veel romantischer en helaas veel onzinniger. De treurige waarheid is, dat men de mensen niet voor rationele doelstellingen op de barricaden krijgt. De revolutie wordt gevoed door de onzin, en het effekt is navenant. Want het meest tastbare resultaat is dat de Franse rechterzijde nu hechter dan ooit samenklit. Terwijl enkele mensen op het kerkhof liggen, lopen kwaaie rakkers van het type Salan weer vrij rond. Bidault is terug. De reactionairen zijn verbitterd, en zij zeggen dat zij het altijd wel gezegd hebben: links is een gevaar voor Frankrijk. De oproerpolitie is beter getraind dan ooit. Dat zijn de wrange vruchten van de barricaden. |
|