in als de L.'s van te voren bij de eerste wachtpost een propusk hadden laten klaarleggen. Documenten laten zien etc. De laatste post ging mee in de lift, leverde hem af op L.'s verdieping, en nam hem daar de propusk weer af. Bij het huiswaarts gaan moesten de L.'s eerst naar de wacht bellen die dan met propusk het bezoek kwam afhalen. De L.'s mochten geen levensmiddelen in een gewone winkel kopen (magische vrees van de overheid voor vergiftiging van de volkscommissaris van buitenlandse zaken). Zij kregen periodiek verzegelde voedselpakketten van de NKVD. Soms werden bepaalde artikelen vergeten, zodat men een hele avond thee zonder suiker dronk.
Theodorakis is vrijgelaten. B. zegt: toen ik van de BBC hoorde dat de Pen-club vrijlating had gevraagd van Daniel, Sinjavski, Ginzburg, Galanskov en Theodorakis dacht ik: zullen de bundelaars daar op dit verzoek net zo reageren als de bundelaars hier? Maar nee: die daar lieten Theodorakis vrij. Er is verschil.
A. over promovendi: beste kerel, je moet zo'n proefschrift eenvoudig dicteren, desnoods op de band. De promovendus kan het dan thuis uitwerken. Je krijgt op die manier met veel minder moeite een veel beter proefschrift.
A. bezocht omstreeks 1939 Pasternak om van hem een aanbeveling los te krijgen die hem in staat zou stellen te studeren aan het literatuurinstituut. Vriendelijk ontvangen. ‘Vertel, A., wat doe je?’ ‘Och, ik schrijf gedichten’ (Hij schreef in die tijd, om zijn kansen op toelating tot het instituut te vergroten, gedichten ‘omdat gedichten makkelijker te schrijven zijn dan romans of verhalen of toneelstukken’). ‘Wat zeg je me daar? Zjenja! (tot zijn eerste vrouw) Hoor je dat? A. schrijft gedichten. Maar lees ons dan eens wat vóór!’ A. reciteert enige gedichten. ‘Maar dat is práchtig, maar dat is gewéldig!’ A. moest met alle geweld blijven slapen. 's Nachts deed hij geen oog dicht. Misschien waren die gedichten niet zo slecht als hij zelf dacht? 's Morgens aan het ontbijt was Pasternak heel vriendelijk. ‘Vertel eens, A., wat doe je zoal?’ ‘Och, ik schrijf gedichten...’ ‘Gedichten? Zjenja! (tot zijn eerste vrouw) A. schrijft gedichten! Maar lees ons dan eens wat vóór!’ A. weer voorlezen. En weer: ‘Maar dat is gewéldig! Maar dat is práchtig!’
De bekende literatuurhistoricus Belinkov (auteur van een zeer interessante monografie over Tynjanov, en van een hoogst interessant boek over Joeri Olesja, waarvan een hoofdstuk in een tijdschrift gepubliceerd is) heeft uitgerekend, dat ‘van 1826 tot 1906, van de dekabristen, met wie de politieke processen in Rusland beginnen, tot de processen van de deelnemers aan de revolutie van 1905, er wegens politieke misdaden drie en veertig mensen terechtgesteld zijn. Dat is 0,54 terechtgestelden per jaar. Als dat zo doorgegaan zou zijn, dan zouden er in de volgende dertig jaar, tot 1937, 16,25 mensen terechtgesteld zijn. Maar de sowjetmacht heeft ons van de gruwelen van de terreur verlost!’ Belinkov beroept zich bij deze statistieken op het ‘Encyclopaedisch woordenboek’ van F. Pavlenkov, tweede verbeterde druk, Sint Petersburg 1907, aanvullingsdeel, s.v. ‘Russische politieke processen’, p. 2982-2984.
Je loopt op straat en je ziet de woorden ‘Slava velikomu sovetskomu narodu’. De idiote indruk die dat op een enigszins belezen mens moet maken. Ten eerste is de leuze zelf idioot, in zijn barbaarse zelfverheerlijking: de passanten zelf behoren tot dat volk. Voor een keertje is zoiets aardig, zoals ‘Leve het zilveren paar!’ op de spiegel of ‘Hoera, Miepsje is jarig!’ Maar om voortdurend met zoiets geconfronteerd te worden moet erg zijn. De vergelijking met Westerse reclame gaat niet op, want ten eerste prijst die reclame bepaalde goederen aan en niet b.v. het Nederlandse volk, en ten tweede is hij niet serieus bedoeld. Politieke leuzen ziet men bij ons weinig, en zij geven uiting aan bestaande meningen: Johnson moordenaar, Indonesië los van Holland - nu! Fascisme is moord, Colijn verdwijn, weg met de regering-Beel, Republiek! etc. Religieuze leuzen hebben het voordeel dat zij veelal niet op aardse zaken betrekking hebben en bovendien vaak zo oud zijn dat zij hun smakeloos karakter hebben verloren: het kruis of de woorden Soli deo gloria ergeren menigeen, maar zij brengen geen doffe wanhoop te weeg, zoals Roem aan het grote sowjetvolk.
De collectivisatie: de neiging van een dictatuur om een maatschappelijke orde in te stellen die slechts door dictatuur gehandhaafd kan worden. Zo verschaft de dictatuur zich een raison d'être. Dictaturen die de kapitalistische economie niet of nauwelijks aantasten (fascisme, nationaal-socialisme) zoeken het in het voeren van oorlogen, het uitroeien van bevolkingsgroepen.
[wordt vervolgd]