| |
Vriendje voor Chrisbin
Jos Ruting
Vanessa Moore
Op Hyde-Park-Corner sprak een donker meisje over flower-power en frustraties die niet nodig zijn. In Queen Mary's Rose Garden, zeker een maand later, zag ik haar terug. Het was druk, de theeschenkerij zat vol, Rob vond twee stoeltjes vrij en toen maakten wij kennis met dit meisje en haar vriend, een beatzanger die de stilte zoekt. Ze heet Vanessa Moore. Ze zei: ‘Ik ken u van de TV, ik heb u zien schermen voor het kampioenschap’. Het verbaasde haar dat Rob niet van schermen hield. Ik zei: ‘Ik heb nog nooit een reverend ontmoet die van schermen hield. Rob onderhoudt mijn medailles, ze glimmen alsof ze nieuw zijn’. Rob ging gelukkig niet in ‘dat hoge’, hij bleef populair. Vanessa leek mij aards. Zij studeerde psychologie. Het is haar vak om naar kinderen te luisteren die iets gedaan hebben wat niet mag voor een of ander voorschrift van de mensen van de voorschriften. Vanessa legde mij uit dat je kinderen niet mag opsluiten, dat kinderen moeten spelen. Ik weet niet meer waardoor maar het kwam op bridge. Zoeken jullie twee partners? Wij ook. Jullie gaan niet in een club? Wij ook niet. Het werd adressen noteren, een afspraak maken en zo begon mijn jacht op een vriendje voor Chrisbin.
| |
Romeins slaafje
Vanessa speelt goed, trouwens haar vriend ook, hun biedingen zijn waterdicht. En dan haar verhalen... meestal over kinderen en justitie. Natuurlijk noemt zij geen namen. Wat zij vertelt is een onthullende verrijking van het krantennieuws. Rob zei: ‘Vanessa weet veel maar ze zegt niet wat zij weet, zij weet wat zij zegt. Je moet een beetje voorzichtig zijn. Laatst viel de naam Chrisbin. Daar moet je toch mee oppassen’.
Deze herderlijke vermaning gaf mij aanleiding om Vanessa op slag op te belllen voor een afspraak. Wij zaten achter koffie op het terrasje van Kenwood House in de zon, zij in schel paars, ik in oranje en goud. ‘Ik zoek een vriendje voor iemand,’ zei ik voorzichtig. ‘Het is een aardige jongen zie je en hij studeert letteren, hij is een... hoe zal ik het zeggen, een Oscar Wilde in het Londen van nu en toch ook weer anders’. ‘O zeker, heel anders,’ zei Vanessa. ‘The picture of Dorian Gray’ bewijst het verschil’. Zij
| |
| |
lachte. Als zij lacht zijn haar smalle blauwe ogen bijna dicht. Zij wist van het beeldje aan Eton Avenue. Zij wilde graag iets voor Chrisbin doen maar zij had een chronisch gebrek aan tijd en vroeg zich af hoe je romeinse slaafjes van om en bij het begin van de jaartelling naar het Londen van heden kon brengen. ‘Ja vorig jaar,’ zei zij, ‘toen had ik een patiëntje, een jongen en die was wel een beetje romeins. Het was een engel, maar ja, vorig jaar, dat is lang geleden. Die jongen was in het bos gevonden. Bij The Pond op Haverstock Hill staan banken, boven aan de snelweg en ook wat lager tussen de struiken, dat is aan het begin van The Heath. Het vriest vier graden, het regent, alles is spiegelglad, het verkeer ligt lam, er is geen sterveling bij de weg. Het is half tien en toch niet volslagen donker door sneeuwresten die overal tussen de bosjes liggen, een politieagent ziet vaag twee personen op een bank onder de bomen. Een man zit voorover gebogen en dwars op zijn schoot is, languit liggend en half naakt, een jongen of een meisje. De man bespeurt onraad, tracht het naakt op zijn schoot te verbergen, houdt dit tegen zich aangedrukt. De agent neemt beide personen mee naar een posthuis. Het zijn twee jongens. De ene is vijftien en leerling-lasser, de andere nog geen dertien en die zit hoogste klas lagere school’.
Vanessa rolt een sigaretje, zij zegt: ‘Op het politiebureau zijn de jongens lijkbleek, ze beven van de kou bij de warme kachel. Men vraagt naam en adres, wat ze deden, wat de een deed, wat de ander toeliet. De jongens waren vriendjes. De oudste had zijn vriendje gezoend, hij had niets anders gedaan, alleen gezoend. Waarom dan juist op die bank waar niemand ze kon zien? Het kon niet op straat, dat kon niet voor de jongens. Wie gaat nu half bloot in de regen liggen als het vriest? Deden ze dat wel meer? Nee dat hadden ze nog nooit gedaan. Welke jongen zoent nu zijn vriendje op zijn blote buik in de regen? Ik meneer, ik dee het. Waarom dan? Zo maar. Doe je dat ook met andere jongens? Nee meneer, ik ken geen andere jongens. Hoe komt het dan dat je hem wel kent? Ik ben invaller meneer. Ik speel in zijn elftal. Ik speel elke zaterdag. Op zaterdag heb ik vrij meneer. Heel erg vreemd. Jij bent al groot, jij leert al een vak en hij is een kleine schooljongen. Je praat over zijn elftal en hij is nog maar een klein kind. Welke schooljongen heeft nu een elftal, welke schooljongen mag zo maar aanwijzen wie voor hem mag invallen? Ik mag invallen voor een van de spelers meneer, niet voor hem. Hij is de keeper ziet u en hij is beroemd. Dat weten alle jongens meneer. De jongens denken dat hij later in het stadion zal spelen. Nou goed, dat wil ik geloven. Die andere voetballers zijn jongens van de buurt en jongens van de lagere school en al die jongens bewonderen hem omdat ze geen van allen een jongen kennen die zò goed speelt als hij. Wat denken jullie mannen, zoiets kan hè? Ja zeker brigadier, zoiets kan hoor. Juist die kleine jongens zijn soms watervlug. Hij zal best een goed spelertje zijn. Maar jij, jij ging niet met dat kleine jongetje in de bosjes zitten omdat het de beste voetballer van de buurt is, ga nou. Nee meneer, maar dat zei ik ook niet, hij is mijn vriendje meneer.
Nou en dat was dan ook niet in orde. Welke jonge vakman heeft nu zo'n klein vriendje? Kan je met hem over lassen praten? Wil hij later ook lasser worden? Nee meneer, hij wil buiten lopen. Wij praten over hengelen en meestal over snoeken en ook over jagen en ook over voetballen en over de uitslagen meneer. Hij wil later dieren eten geven en opkweken ziet u, ja meneer in de dierentuin.
Nou dat gaat dan zo'n poosje en dan komt er een meneer met een mooi grijs pak en die leest alles wat de agent heeft opgeschreven. De meneer zegt: ‘Geef die kleine jongen eens een beker warme melk. Wat heb jij kereltje? Waarom beef je zo? Het is hier toch niet koud bij die kachel. Jij bent overstuur. Je bent zeker erg geschrokken toen die vent jou meenam. Je moèst natuurlijk met hem mee hè? En hij zei natuurlijk, als je wegloopt dan zal ik je... Durfde je niet weg te lopen? Kon je niet ontsnappen? Wat zeg je nou? Ging je zo maar mee? En toen ging hij jou uitkleden? O dee je zelf je trui omhoog en waarom? Dat weet je niet. En de regen voelde je niet. Was je dan bewusteloos? Dat weet je niet maar jij laat je zoenen. Door wie nog meer? Alleen door hem? Hoe moet dat nu op school? Wat zal je moeder wel zeggen? En hoe moet dat nu met die andere voetballers? Die mogen het niet weten want jij bent de keeper van Negen-Nul. Nu heb je het zelf al gezegd. Een beroemde keeper kan zoiets toch niet doen op zo'n bankje. Ik wist niet dat er zulke gekke jongens waren. Van zoiets had ik nog nooit gehoord.
Nou en toen kreeg ik rapportjes. De kinderen hadden vastgehouden aan zoenen, niet geweten dat zoenen niet mag, dat zoenen verboden is. Ze beloofden eerlijk dat ze het nooit meer zouden doen. En toen kwam die jongen op mijn spreekuur, die bedeesde jongen die model zou kunnen staan voor het beroemde slaafje van Hadrianus maar ja... dat was verleden jaar. Ik zie hem wel voor
| |
| |
mij, klein voor twaalf, hij leek niet ouder dan elf. Een listig knaapje, een kleine woesteling met een tedere glimlach. Het is niet ieders werk om een half bloot jongetje op een bank te vinden als het ijzelt, maar om datzelfde jongetje op een spreekuur te vinden en dan werkelijk te vinden, dat is al bijzonder moeilijk. Je leest wel eens van opvoeders en werkers die zonder slag of stoot van alles te weten komen, die een kind in de kortste keer kennen. Dat is dan meestal op papier zie je. Och ik weet wel wat van die jongen maar niet veel. Hij heet Martin en hij wil een kind blijven en altijd naar de lagere school gaan. En hij is bang voor allerlei dingen, voor muren en hekken, voor glimmende knopen, brandweermannen, soldaten, politie. En ook deze conclusie: een fabriek is erger dan een gevangenis. In een fabriek ben je opgesloten en ook nog knecht. Het beste is buiten lopen, buiten spelen, hengelen in de regen, schuilen tussen de bomen als het hard waait. Martin is de keeper van een jongensvoetbalclub en hij is werkelijk beroemd onder de jongens. Zijn club speelt meestal op het bouwterrein naast de bankgebouwen waar ze de ruïnes van de V-wapens hebben gesloopt. Dat is op een onkruidveldje in East aan de rivier bij de brug waar je Whitechapel kunt zien, die witte huizen in de eeuwige havennevel als het zonlicht op de witte gevels valt. Martin gaat naar school, hij is arm, hij draagt een grauwe lange broek en een rafelige trui. Op het voetbalveld is hij mooi. Hij heeft prachtig dik haar, dikke ponnie op zijn voorhoofd, mooie dikke lokken zoals het slaafje op een plaatje dat ik zag. Zijn vader werkt in de haven. Na schooltijd wacht Martin bij de pub waar zijn moeder zit. Hij wacht omdat hij honger heeft en ook om zijn moeder te helpen, om haar naar huis te brengen. Zijn moeder zei, als ik jou niet had, lag ik al lang in de rivier.
Maar goed dat zijn zo enkele kleinigheden die ik nog weet. En dan de lessen in voetballen, ja dat is waar ook, Martin gaf mij les in voetballen. En hij vond dat ik erg goed kon leren. Ik had een goed geheugen. Ik wist meteen wat “hands” was en “terugspelen” en “doorgeven” en hij vond mij ook erg mooi. Een cowboy-hoed zou mij erg goed staan als ik op een paard zat. In teergevoelige ogenblikken noemde hij mij “Missy”. Op een keer vroeg hij “Woont hier dan een dokter? Ben je dan “een” dokter?” Hij had het bordje op de deur gelezen. Het klonk alsof hij bedoelde “Heb je mij al die tijd bedonderd”. Ik moest er wat aan doen maar dat was niet moeilijk. Kleine roofvogels hebben van oerwege superioriteitsgevoel ook al is er iets met hun vleugels. Heel langzaam zag ik mijn vriendje uit de havenrook over een warnet van spoorrails te voorschijn komen: Martin-de-lieveling-van-Martin, een mollig jongetje, bang om gekwetst te worden en de prooi van de boze speler Martin. Martin is begerig naar een groot geweld dat op zijn lieveling Martin afkomt als hij tussen twee muren staat, de doelpalen links en rechts, de stapeltjes kinderkleren op de grond. De keeper Martin staat bij strenge vorst overdreven bloot in het doel en hij laat Martin keiharde ballen stoppen tegen zijn paarsrode bovenbenen. Na een zware treffer staat Martin met moddervegen op zijn huid en krimpend van de pijn ellendig te doen. De jongens moeten zien dat Martin
| |
| |
pijn heeft. Door zijn begeerte om de lieve Martin te martelen is de boze Martin de grote keeper van de jongensclub geworden.
Alle spelers weten wie Martin is: een beetje dikke jongen, niet geschikt voor het snelle loopwerk maar een geweldige keeper. Ze stellen zich op voor een strafschop en het gaat om “een-bal-die-niet-te-houden-is”. Martin ligt er al mee op de grond, een modderveeg op zijn buik, luid gejuich. De grote doelman staat met zijn afgezakte voetbalbroekje en veegt zijn buik een beetje schoon met spuug. Een speler slaat hem op de schouder en een jongen zegt: “Wat ben jij ook bloot.” De jongen kan het niet laten om te helpen met schoonvegen en dat vegen is strelen. “Toe schiet op”, snauwt de doelman. De jongens mogen niet doen wat hij wil dat ze zullen doen en ze mogen niet weten wat hij wil dat ze zullen doen. En dan het intrappen van de bal, niet gewoon, maar slap en sierlijk. Martin speelt dat hij speelt en desondanks brengt hij de bal goed in het spel. Meestal naar rechts maar soms bij verrassing naar links en het is altijd een jongen van Negen-Nul die de beste kansen krijgt voor dribbelen en doorgeven.’
Het was mij, onder ons gezegd, al lang duidelijk dat Vanessa Moore veel vertelde maar heel weinig over haar patiëntje losliet. Ze had een puzzle van duizend stukjes in elkaar gelegd en die was van hààr. Ambtsgeheim natuurlijk. Op een woensdag liet ze Martin komen als voetballer. Hij hoefde niet in de wachtkamer, hij mocht meteen naar binnen. Ze zei: ‘Hij was toch echt schattig. Hij kwam met echte voetbalschoenen en dikke bruine knieën en grote benen. Waar kwamen ze vandaan uit zijn smalle lichaam? Waarom had kleine Martin een meisjeshuid? Om die te laten kwetsen door vuile voetballen? En wat is natuurlijk in het onnatuurlijke van de natuur? Ik heb Martin geld gegeven om appels te kopen. Hij heeft een wit gebit en dat blijft wit door appels die hij “altijd” krijgt, altijd ergens van iemand’.
| |
Foto's voor de krant
Ik neem aan dat Vanessa van alles deed om de jongen aan-zichzelf-te-geven. Zo heet dat tegenwoordig. Misschien was zij achteraf niet gelukkig geweest. Zij noemde de naam Martin en zij noemde het voetbalveldje waar de jongens speelden. Zoiets kon niet toevallig zijn. Ik kon naar Chrisbin gaan, ik kon zeggen, daar en daar spelen kinderen van de havenbuurt. Je moet goed kijken en dan zal je eens wat zien. Je ziet een horde jongetjes, gewoonweg afschuwelijk maar kijk goed, één van de spelers is het slaafje van Hadrianus. Je zult op slag verliefd worden. En nu moet je zelf proberen om je vriendje te veroveren. Wat is een stenen beeldje vergeleken bij een levende jongen. Ten eerste, die jongen is mooi, ten tweede hij is arm, hij heeft alles nodig, geld voor appels, belangstelling, liefde, ten derde, een geleerde, een bejaarde psychiater heeft mij iets uitgelegd over gespletenheid bij dit jongetje. Je moet zijn ‘half-meisje-zijn’ beschermen tegen zijn ‘woeste-man-zijn’. En hij lijkt nog geen twaalf en hij is minstens zo mooi als het tuinbeeldje aan Eton Avenue.
En bij dit alles ben ik er zeker van dat Vanessa niet aan de belangen van Chrisbin had gedacht maar alleen aan de belangen van haar patiëntje dat zij een engeltje noemde. Ik mag niet spreken van a dense fog maar het was mistig, ik zette mijn nieuwe ‘rover’ met twee wielen in het zand, tamelijk veilig. Het verkeer ging, de pneumatische beitels gingen, stofwolken hingen boven een stuk onkruid, een bouwterrein dat morgen weg zal zijn. De voetballers waren bezig. Het was niet moeilijk om te raden wie Martin moest zijn. Ik nam mijn camera, ik liep tot dicht bij een jongen tussen twee stapeltjes jasjes en toen was ik zeker van mijn zaak, die jongen was Martin. Hij stond overdreven bloot in het doel, zijn ogen volgden de voetbal die nu naar links, dan naar rechts, heel hoog boven de jongens ging maar uitermate vaag bleef in de geweldige stofbank waarin de kinderen speelden. De voetbal bleef in de verte en ik redeneerde zo: het doel van Martin is niet in gevaar, ik kan hem iets vragen. Ik zei: ‘Ik ben van de krant van The Daily, ik zal foto's maken voor de krant. Gaat het goed? Hoe is de stand?’ In een flits zag ik twee koude ogen op mij gericht en de jongen keek al weer naar het spel toen hij antwoord gaf: ‘Vier nul miss, wacht even, wacht even juf, afgeven en terug, ja toe dan, schot, goed zo hij zit... Goal miss, hij zit het is vijf nul’. De jongen stond met zijn kleine vuisten boven zijn hoofd. Hij riep de jongens, even pauze, niks aan te doen, die mevrouw maakt foto's voor de krant, we komen in de krant. Ik moest een foto nemen van de jongen die het vijfde doelpunt maakte en natuurlijk ook een foto van de keeper.
Ik vond die kleine jongens nogal sportief. Een speler omhelsde Martin: Zo'n keeper miss. Door hem zijn wij beroemd. Onze voorhoede is goed hoor en zo'n linksbuiten miss maar ja met grote elftallen van grote jongens ziet u nou dat is zwaar spelen hoor maar dat houden wij alleen door hem, hij stopt alles. Hij moet in de krant juf.
Ik vond het echt aandoenlijk dat zelfs een roodharige knaap van de andere ploeg, dus
| |
| |
van de tegenstanders Martin prees. Hij wees met zijn hand alsof hij iets op de markt moest aanprijzen toen hij zei: ‘Ja dit is het miss. Daar is geen doorkommen aan. Hij staat wel in het doel voor de spelers van het fabriek. Nou dan weet je genoeg hè’.
In deze wereld is alles verkeerd verdeeld. Ik maakte de foto's die Chrisbin had moeten maken. Die mocht niet eens een stenen beeldje omhelzen, een leerling-lasser kon het warme lichaam van een romeins slaafje zoenen. Goed je denkt wat heeft hij er aan maar die lasser vond dat lekker. Wie weet wat hij nog meer met zijn slaafje mocht doen. Vanessa liet ze alleen maar zoenen, voor hun veiligheid misschien.
Ik vroeg mij af, wie zou die leerling-lasser zijn, maar toen wist ik het weer, die jongen had alleen op zaterdag en zondag vrij en het was woensdag. Alle jongens wilden een krant met de foto van ‘Negen-Nul’. Het was de gewoonste zaak dat ik het adres van de befaamde keeper opschreef om aan hèm een pakje kranten te sturen. Het was de gewoonste zaak dat ik maar één adres opschreef, dat ik niet naar de middenvoor, naar wie dan ook vroeg, maar als welhaast vanzelfsprekend begrepen had dat de beroemde keeper Martin lof en eer van de grote mensenwereld toekwam.
Heel lang geleden, een jaar geleden had dokter Vanessa Moore een patiëntje dat een engeltje was, dat door vriendjes aanbeden werd. Zelfs in Londen is een jaar lang als het gaat om een bouwterrein en toch was het onkruid nog niet weg, waren de spelertjes nog niet weg, waren de aanbidders nog niet weg, was het jongetje Martin nog niet weg. En verleden jaar was Martin twaalf en leek hij elf. Dan was hij zeker zoiets als Peter Pan, de jongen die niet ouder mag worden. Ik vond hem nogal klein. Bij aldien scheen zijn ster niet verbleekt. Die bleef helder door het voetballen, door het overdreven bloot doen en misschien ook door zijn vreemde glimlach en zijn harde lichtblauwe ogen. Wie zal het zeggen? Wie weet wat jongens in een jongen zien?
Ik liet Rob mijn foto's zien, ik zei: ‘Moet je zien, deze en die zijn toch mooi scherp. Je moet een stukje schrijven voor de krant. Dan komen mijn mooie foto's in de krant’. Rob schreef een stukje. Begrijp mij goed, Rob kan spreken van de kansel en schrijven in blaadjes van de kerk, niet voor een dagblad. Maar een dagblad neemt een stukje van een reverend altijd op. het past altijd in één of andere rubriek. The Daily weet overal raad op, het stukje zweefde tussen kerkelijk nieuws, economie, kinderbescherming, sport, natuur en recreatie.
Rob schreef zoiets dat de torenflats en de torenkantoorgebouwen vanzelfsprekend moesten komen, dat wij moeten aanpassen maar dat het welhaast aandoenlijk is om te zien dat kinderen op die laatste stukjes groen nog spelen hetgeen bewijst dat de jeugd onbekommerd blijft ook daar waar wij genoodzaakt zijn tot urbanisering en industrialisering. Een verhaal dat mij misselijk maakte. De krant nam alles op, een foto van het speelveldje met de kinderen, niet erg duidelijk, en een vergroting van de keeper Martin. Onder die foto stond: En dit is Martin (12) de favoriet van zijn club ‘Negen-Nul’. Wilde haardos, stralende blauwe ogen en een gezonde blos op zijn gevulde wangen. Wie weet horen wij later van hem. Een nog heel jonge speler, maar uit het goede hout gesneden.
Ik stuurde kranten naar Martin en ik schreef hem een briefje. Hij kon een echte foto bij mij afhalen, woensdag a.s., tussen vijf en zes en de Krant had ook nog een
| |
| |
verrassing voor hem. Hij hoefde niet naar Fleetstreet, naar de krantenwijk, hij kon heel gewoon met The Tube, lijn zo en zo tot daar en daar en dan was hij bij de juffrouw die de foto's maakte. De reiskosten werden natuurlijk vergoed.
Ik had de brief zo gesteld dat ook het domste kind die kon begrijpen, alhoewel Martin volgens Vanessa behoorlijk intelligent is. Ik maakte een afspraak met Chrisbin, ook op woensdag om vijf uur. Ik vroeg hem mij te helpen met ‘close reading’.
Chrisbin kwam, Martin niet.
Ik deed een tweede poging, het was zaterdag en rotweer. Ik dacht: Ik heb geluk. Nu kunnen de jongens niet voetballen, Martin weet met zijn lege tijd geen raad, hij zal wel komen voor ‘die verrassing’. Chrisbin kwam, Martin niet. Ik zei, ik schonk thee: ‘Dit moet ik je laten zien. Rob schreef een stukje over kinderen, over kinderen die voetballen tussen de torens van beton. Ze vinden het laatste stukje groen om nog te spelen. Kijk dit is de krant. Rob schrijft reuze goed. Hij ziet de dingen scherp. Ik heb een paar foto's gemaakt. Kijk, dit is het landje waar de kinderen spelen. Je ziet ze voetballen. En dit is een grote foto van een jongetje dat de keeper is. Hij heet Martin. Ik ben een beetje trots op die foto's. Ze zijn goed uitgevallen hè. Deze is toch aardig scherp vind je niet?’ Chrisbin had geen oog voor het verhaal. Hij bekeek de foto van Martin. ‘Wat een mooi kind, wat een beeldschoon kind’, zei hij. ‘Nou mooi’, zie ik, ‘neem mij niet kwalijk, die kinderen zijn cockney-kinderen, je kunt ze nauwelijks verstaan. Ze spelen bij Waterloo-bridge op zo'n onkruidveld, het zijn kleine wilden. Maar het idee van Rob, vind je dat niet enig? Hij is altijd bezig met sociaal werk, hij ziet altijd lichtpunten’. Chrisbin knikte en hij herhaalde de naam Martin, dat kind heet Martin. Hij zei: ‘Housemartin is een zwaluw, één van de liefste vogels, de huiszwaluw, blauw en wit en sand-martin is een zwaluw aan de oevers van rivieren weet je, vederlicht. Wat een bijzonder kind. Weet je misschien toevallig hoe oud dat jongetje is? Wat gek toch. Havenkinderen spelen gewoon met zo'n bijzonder kind’. ‘Ach kom’, zei ik, ‘het is een gewone jongen. Op een foto lijkt die iets bijzonders. Met twee liter eau de cologne kan je zijn haar niet schoon krijgen hoor. En de
kleur van zijn ogen? Mijn hemel, hoe kan ik die weten, o toch, zijn ogen zijn blauw. Ja dat is waar, zijn ogen zijn opvallend blauw. Ik moet eerlijk zeggen dat ik zijn ogen opvallend mooi vind maar dat is dan ook alles. Die havenkinderen zijn niet onaardig, ze zijn best als ze maar in de verte blijven.’
Ik had gedaan wat ik kon. Door mijn verhaal wist Chrisbin dat het beeldschone slaafje van Hadrianus werkelijk en heden ten dage leefde en hij wist ook de plek waar hij moest kijken om het te zien. Om hem te helpen heb ik hem de echte grote persfoto gegeven. Hij vond die geweldig en ja, eerlijk gezegd, op die foto was Martin ook echt wel mooi.
| |
Je loopt door het doel
Ik bracht Chrisbin de geleende boeken terug en toen begon hij over Martin. Hij zei: ‘Je had toch gelijk zeg, die havenkinderen zijn moeilijk. Je moet weten, ik kwam toevallig uit de Bank en ik hoorde heel toevallig het krijsen van kinderen op een onkruidveldje. Het waren voetballertjes die ruzie hadden over een doelpunt. Volslagen toevallig stond, hooguit twee meter van mij af, een jongen die ik herkende als Martin. Die is mooi, die is werkelijk mooi maar nu moet je toch horen wat hij zei. Hij riep: ‘Hé slijmerd, sodemieter op, je loopt door het doel’. Opeens kwam een zwerm jongens op mij af. ‘Had je soms wat?’ ‘Ben jij die flikker die hem naloopt?’ ‘Is dat die kerel Martin?’ Vloeken en scheldwoorden zal ik maar achterwege laten. De één had een steen, de ander een aardkluit om mee te gooien. De samenwerking van de spelers liet niets te wensen. De woordenschat van sommige jongetjes was opmerkelijk groot. Het was mij niet duidelijk waardoor ik plotseling zoveel agressie gewekt had. Gewoon doorlopen kon al gevaarlijk worden. Ik noemde een krant, ik zei iets dat kalmerend werkte en toen was het al gauw: O het is niks, het is van een krant.
Het jongetje Martin hield mij wantrouwig in het oog. Hij had een lange broek in zijn handen, klaar om die aan te trekken, om haastig te vluchten. Wat zijn kinderen toch emotioneel’.
| |
Martin
De kaarten lagen gedeeld, de jongens zaten boven bij whisky, Vanessa hielp mij in de keuken met bitterballen. Ik zei: ‘Mijn plan voor Chrisbin werd geen succes. Ik vertelde haar zo ongeveer hoe het ging. Vanessa zei: ‘Ik zei toch, Martin is een engeltje en engeltjes zijn romantisch. Bij de geringste poging tot ontluistering waait hun witte hemdje weg en dan doen ze een grauwe lange broek aan en ze nemen een steen op om je dood te gooien, ze veranderen in duivels, zulke rot-engeltjes. Maar ja... ze zijn ook geen prostitueetjes...’
|
|