nemersrapport had gegeven nog versterkt door de arrestaties van min of meer oppositionele kandidaten. Wederom een vergelijking met 1966: de verkiezingen voor de grondwetgevende vergadering, gehouden in een sfeer van een zeker optimisme, waren heilig vergeleken bij die van een jaar later. Ze waren een illustratie van de achteruitgang die in dit jaar viel te noteren. Het was een beeld dat ik overvloedig terugvond bij (franssprekende) Vietnamezen die ik na een jaar weer ontmoette.
Op zichzelf hoeft een terugslag nog geen wijziging in een standpunt te brengen. Maar wat is de grote lijn? Die is bovenal dat de militaire aspecten van de Vietnamese oorlog de politieke geheel zijn gaan overheersen. Het is wel uitgelegd als een ‘militaire overwinning’ dat de leiding van de burgerlijke hulp aan Vietnam werd onttrokken aan het Amerikaanse State Department en naar het hoofdkwartier van generaal Westmoreland werd overgeheveld. Ik geloof niet dat de generaals stonden te dringen om zich deze zorg ook nog op de hals te halen. Het was een erkenning van wat ik, in het klein, bij het project in het zuiden had gezien: zuiver civiele hulp, uitgaande van het idee dat men de bevolking mee zou krijgen nadat de Amerikaanse troepen de grootste verzetskernen van de Vietcong hadden opgeruimd, bleek niet te realiseren. Militaire bijstand is onmisbaar, en dan wel te verstaan: geen eigen, Vietnamese, maar Amerikaanse militaire hulp. De ervaring heeft echter geleerd dat buitenlandse hulp, militair of economisch, ten hoogste de situatie kan scheppen waarin de ontvangende bevolking zichzelf kan helpen. Dit is ook altijd het Amerikaanse uitgangspunt geweest, zowel van Kennedy als van Eisenhower. Ook Johnson is ervan uitgegaan, immer ervan overtuigd dat een klein beetje militaire hulp méér voldoende zou zijn om de beoogde situatie te scheppen.
Het is niet zo gegaan. De Amerikanen moesten een steeds groter deel van het economische leven, de politieke ontwikkeling (de verkiezingen, waarom Thieu en Ky bepaald niet gevraagd hadden) en de militaire zaken in eigen hand nemen. Van de Amerikanen in Saigon hoort men dan ook meer en meer dat de noodzaak stelling te nemen tegenover China alleen al hun aanwezigheid rechtvaardigt. Daaraan verbonden is het argument dat voor de buurlanden gedemonstreerd moet worden hoe ver Amerika wil gaan in zijn bereidheid bedreigde landen te steunen. Het zal niemand verbazen dat dit argument bij de meeste Vietnamezen die ik ontmoette niet populair was. (Van officiële Amerikaanse zijde wordt er dan ook zo weinig mogelijk mee gewerkt.)
Ik beweer niet dat deze argumenten onzinnig zijn. Ik geloof wèl dat een blijvende bezetting van Vietnam ook deze doelen niet meer kan dienen. Als China en de buurlanden kardinale punten zijn geworden in plaats van nuttige neveneffecten, wordt de oorlog in Vietnam geheel een machtsdemonstratie naar buiten. Maar wat voor demonstratie wordt het als Amerika de oorlog niet kan winnen doordat het onvoldoende steun van de Vietnamese bevolking krijgt? Het wordt een ónmachtsdemonstratie. China kan er propagandistisch, dus politiek van profiteren, in plaats van er nadeel van te ondervinden.
De demonstratieve kant van de Vietnampolitiek der Verenigde Staten was in 1965 en 1966 succesvol. In de loop van 1967 is zij in haar tegendeel omgeslagen. De tijdsfactor is een eigen rol gaan spelen. Het is te merken aan de groeiende ongerustheid in de Aziatische buurlanden, die zich tot voor kort opvallend koest hielden, maar zich de laatste tijd in toenemende mate met compromisplannen bezighouden.
Ik geloof niet dat Zuid-Vietnam te feliciteren is als de Amerikanen wegtrekken en de communisten de macht in handen nemen. Ik geloof wel dat langer Amerikaans verblijf dit moment alleen kan verschuiven ten koste van nog groter nadeel, namelijk van een steeds verwoestender oorlog in noord en zuid en een dalend internationaal prestige. Het is nu al zo ver dat de Amerikanen volgens de recente stukken van Baldwin in de New York Times ‘vrezen’ dat het in 1968 wel eens tot onderhandelingen zou kunnen komen. Dit zou het Bevrijdingsfront als onvermijdelijke partner in een coalitieregering brengen.
Angstwekkend vooruitzicht voor een partij die volledig in het slop is geraakt: onderhandelingen!
Dit alles is natuurlijk geen ‘politiek’ maar de argumentatie van een veranderd standpunt - mijn standpunt. Wie wel een politiek, in de zin van een realiseerbaar beleid zoekt, kan in een werkelijk onvoorwaardelijk staken van de bombardementen op het noorden een uitgangspunt vinden. Het lijkt mij echter een illusie te menen dat zo'n gebaar tot iets zou leiden als er niet de bereidheid achter zit ook de mogelijkheid van een onglorieus vertrek der Amerikanen onder ogen te zien.
Van deze illusie heb ik geprobeerd mijzelf te ontdoen. Ik zou het toejuichen als achteraf mocht blijken dat ik te pessimistisch ben geweest.