Over de aandoeningen der ziel
Gerrit Krol
Over onze tekortkomingen. Want niemand schiet meer tekort dan wij - wij zijn niet groter. Als wij groter waren, konden we meer zien, en als we meer konden zien, konden we meer denken, en meer zien.
Op de markt staat een machine. Wie daarin kruipt ziet de toekomst, maar als hij er uit kruipt is hij die toekomst weer vergeten. Hij kan niemand vertellen wat hij heeft gezien. Daarom moet er een machine zijn voor twee personen, zodat deze elkaar hun ervaringen kunnen mededelen, maar daardoor zal, zoals te begrijpen is, hun eenzaamheid nog groter zijn want, terug op de wereld, hebben ze slechts elkaar om zich mede te delen en wát ze ons ook vertellen, hun belevenissen zijn de onze niet. Ze kunnen niets laten zien en met al hun geestdrift blijven ze ernstig in gebreke. Daarentegen, als ze maar iets meegenomen hadden, een kijkglas, een beroet glaasje om door te kijken en een object, waar iedereen naar kon kijken, dan konden wij, zij het door een zwart glaasje, allen hetzelfde zien. Want wanneer wij zodra wij met elkaar spreken, hetzelfde bedoelen, schieten wij niet meer tekort, maar nu schieten wij te kort.
Er zijn drie ruimtes, of vier, maar hoofdzakelijk drie. Drie ruimtes. De eerste ruimte wordt opgevuld door de dingen om ons heen. Deze dingen zijn voor allen hetzelfde. De tweede ruimte wordt opgevuld door hetgeen in ons is. Dit is voor elk van ons verschillend. De derde ruimte bestaat uit de woorden waarmee wij deze verschillende dingen aan elkaar gelijk stellen, zodat wij elkaar verstaan. De vierde ruimte is de ruimte die bestaat uit de dingen die zowel om ons heen zijn als in ons: onze waarnemingen. En de vijfde ruimte is gelijk aan de vierde, maar bestaat slechts uit woorden.
Er is een ruimte, die je ruimte 4a kunt noemen: je waarnemingen, maar niet die van nu, - die van gisteren. Deze ruimte heet de geest. Het zijn de gedachten. Iedereen heeft een eigen geest en zijn eigen gedachten. Deze gedachten, van jou en mij, hebben dus niets met elkaar gemeen dan de naam die we er aan geven.
Een gedachte waar we zelf deel van uitmaken, is een gevoel. Het gevoel van jou en het gevoel van mij, hebben niets gemeen, ook niet het woord dat we ervoor gebruiken, want hij bedoelt jezelf en ik bedoel mij. Je hoeft daarover dus niets tegen mij te zeggen.
Maar de dingen hebben hun verband. Dat verband is niet te zien, het bestaat alleen in mijn hoofd, het heet dan visie. Of in jouw hoofd, maar dat is dan een andere visie. Zoals gezegd zijn geen twee visies aan elkaar gelijk. Nochtans laten verschillende visies zich makkelijk groeperen tot één, als je ze maar beschrijft. Het wordt dan een principe en is eenmaal dat principe op papier gezet, dan gebeurt het vaak dat er mensen zijn die hun visie laten bepaald worden door wat er al op papier staat, dat verstijft hun denken weliswaar, maar het krijgt daardoor kracht. En dit is vaak ook nodig, want het is niet zo dat iemands principe zijn dagelijks leven beschrijft - als dat zo was dan had hij geen principes nodig. Nee, de principes zijn er om hem in zijn dagelijkse gang tegen te gaan. Zijn principes zijn aan zijn leven tegengesteld. Het stuurt zijn bewegingen en hoe grilliger en hoe gevaarlijker zijn gang is, des te krachtiger is het stuur van zijn denken, het is zijn rem.
Er zijn mensen die zeggen: ik heb helemaal geen principes, ik laat het leven komen zoals het komt, mijn denken is nog niet verstijfd tot een harde kluit en het komt - dat zij dit zeggen, dat komt omdat hun denken belangrijker is dan hun daden, welke dat ook zijn. Zij zullen, waar ze ook in terechtkomen, nooit ten onder gaan. Hun denken blijft, vanwege zijn eigen aard, boven drijven, en zij dus ook. Zij zijn helemaal niet in gevaar. Dat is 't wat ze willen zeggen, maar wat ze niet weten, de gelukkigen.
Over de ijdelheid. Je kunt heel wat dingen bedenken waar je zelf geen deel van uitmaakt, maar er kan ook iets in je hoofd omgaan waar je wel bij bent betrokken, dat zijn van die gedachten waar je zelf door verandert, doordat je opstaat en weggaat, of doordat je ontdekt dat het geen zin meer heeft om op te staan en weg te gaan. In beide gevallen kan het je overkomen dat je zou willen weten waar dat aan lag. Net als bij het hoogspringen: je zou willen springen