zwakte en vermoeidheid. Ik werkte een fors ontbijt naar binnen en kondigde aan dat ik nu op ging staan om een douche te nemen. Dit vertoon van fitheid liet niet na indruk te maken op de dagverpleegster, Miss Griggs, een hupse Cockney.
Onder de douche constateerde ik met voldoening dat mijn borsten gedurende de nacht tot grape-fruit formaat waren gezwollen, zoals die op de Maja Desnuda. Ze waren de zetel van een tintelend gevoel, bewijzend dat de melk op weg was. Liefde was in tastbare vorm bezig in mij op te stijgen, ten behoeve van mijn stakkerige boreling. Ik had nauwelijks geduld om weer in bed te gaan liggen en Miss Griggs te bellen.
‘Ik ben gereed om hem te voeden’, zei ik.
‘Oh? Wilde U borstvoeding geven? Bijna niemand doet dat, weet U. Ze nemen pillen om de melk weg te laten gaan. Dat is de moderne manier’.
‘Dat kan wel zijn’, zei ik, ‘maar mijn baby voed ik zelf. Ga 'm maar halen’.
Ze verdween en kwam terug, niet met mijn afschuwelijke zuigeling maar met de hoofdzuster, een onberispelijk gekapte Française.
‘Het spijt mij, Madame, maar de dokter heeft gezegd dat Uw baby nog geen voedsel mag hebben. Hij heeft nog te veel muqueuse’.
‘Wat? Maar dan droogt hij uit. Dan gaat hij dood!’ Daar had je het al, ze hadden zijn stumperige uiterlijk opgemerkt, en zo klein als hij was waren ze al begonnen hem achter te stellen. ‘Waar komt die muqueuse vandaan, trouwens?’
‘Die slikken ze in, en dat moeten ze eerst kwijt raken. Geen enkele baby wordt dadelijk gevoed, Madame, de eerste paar dagen krijgen ze alleen een beetje water’.
‘Maar toen ik hier van mijn dochter beviel liet de hoofdzuster me haar dadelijk voeden. De eerste melk, dat gele goedje, dat is goed voor ze, dat weet ik nog. Waar is die zuster nu? Is ze niet meer hier?’
‘Wie bedoelt U? Ik ben hier al zeven jaar. Hoe lang is het geleden dat U hier bevallen bent?’
‘Elf jaar’. Het klonk als een bekentenis van ongelijk.
‘Ah, Madame, dat was toen. Maar dit zijn nu de regels van de kliniek. Morgen kunt U Uw baby voeden. Maar de meeste dames hier doen het helemaal niet. Zij denken aan hun figuur’. Ik keek naar haar figuur. Haar figuur was in orde. Haar uniform leek op een operettecostuum. Ik kon haar zien lopen, op haar vrije dag, in een keurig mantelpak, op hoge hakken en met een tasje van krokodillenleer, real square.
‘Goed, dan wordt het morgen’, zei ik koppig, ‘maar voeden zal ik hem’.
‘Zoals U wilt, Madame’.
Van tijd tot tijd werd mij de baby gebracht zodat ik hem zien kon. Zijn uiterlijk was er niet op vooruitgegaan. Hij balde en ontbalde zijn vuisten voortdurend, rolde zijn hoofd van de ene kant naar de andere en hapte naar onzichtbare tepels. Ik sloeg hem somber gade. De regels waren de regels.
In de tijd tussen die visites schreef ik brieven op de ingenieuze bedtafel, en las. Ik installeerde mijn make-up onder de spiegel en lakte mijn nagels. Pas een dag lag ik in het ziekenhuis en mijn vingers waren al zo wit als van een wassen pop. Verdere tijd doodde ik met gapen en luisteren naar de verhalen van Mrs. Birch over de environmentally deprived. Ik bezocht de toiletten en maakte daar kennis met een zware, als verpleegster geklede vrouw. Haar gezicht had iets verliederlijkts; haar handen waren bedekt met vele onhygienische ringen en zij rookte een sigaret. Ik staarde haar aan. Zij was kennelijk een incognito bordeelmadam. Ze bood mij een sigaret aan en gaf mij vuur.
‘Wees gerust darling, ik werk hier’, baste ze. ‘In de nursery, bij de babies’.
Ik keek met afkeuring naar de ringen aan haar vingers.
‘Die we nu hebben zijn poepmakkelijk’, vertrouwde ze me toe. ‘Te makkelijk. Ik heb het meer op de te vroeg geborene. Daar heb ik slag van. Als er eentje is wordt hij speciaal naar mij gebracht en dan heb ik carte blanche om te doen wat ik wil. Ik heb er eens eentje drie maanden gehouden - toen ik hem kreeg woog hij 800 gram. En ik heb hem er doorgehaald. Dat is werk waar ik van hou. Met zo'n baby moet je weten wat hij wil. Je moet het zien aan de manier waarop hij beweegt en huilt. En ik kan dat zien, die gave heb ik’.
Zij is de oorspronkelijke Erdmutter, dacht ik, de ware witte heks. Beter dan een incubator.
‘Voedt U Uw baby?’ informeerde zij.
‘Jazeker’, zei ik trots. ‘Ik begin morgen’.
‘Good girl’. Wij witte heksen begrijpen elkaar. Deze hier zou nooit een tasje dragen van krokodillenleer. Eindelijk had ik een werkelijke vrouw gevonden onder al deze verklede mannequins.
Toen ik de volgende morgen wakker werd voelde ik me onbehaaglijk. Ik kreeg al gauw door wat het was: mijn nieuwe filmsterrenborsten waren zo hard als onrijp fruit. Dat kon vast de bedoeling niet zijn. Hadden ze me hem maar gisteren gegeven! En in geen geval later dan nu, als ik niet gauw gemolken werd dan ging ik er aan, en