[238]
Me voeten
Piet Grijs
Toen mijn vrouw vertelde dat haar vriendin Gail een week bij ons zou komen logeren, vond ik dat maar zozo. Ik kende haar alleen van noodkreten, waarna ik weer naar het postkantoor moest om een postwissel naar een adres in Madrid of Tanger te sturen. Maar zo gauw ze binnenkwam begreep ik dat het een leuke week kon worden. De deur was nog niet dicht of ze vroeg: ‘Kennen jullie die van Jezus al? Nee? Nou kijk!’ en ze stelde zich ruggelings tegen de muur op, de armpjes opzij, een smartelijke uitdrukking op het gezicht. ‘Nou alles was net zo'n beetje afgelopen, hè, de mensen gingen naar huis toe om te eten, en toen roep ik er een die nog was blijven treuzelen: héé, meneer, alstublieft komt u eens dichterbij’. Ze wenkte me met haar ogen, want haar armen bleven plat tegen de muur. Ik ging naar haar toe. M'n vrouw had gelijk: ze was erg mooi. Maar daar ging het nu niet om. ‘Die spijker in m'n linkerhand, kunt u die er niet uitkrijgen, toe probeert u het’ smeekte ze, en ik deed of ik het deed. ‘Ah, heerlijk, dank u, en nu die spijker aan de andere kant’ en ook deze trok ik er met zo goed mogelijke mimiek uit. ‘Me voeten, me voeten’ krijste opeens onze logée terwijl ze plat naar voren op de grond tuimelde, waar ook wij even later door het lachen terecht kwamen. Vroeger oefenden we als kinderen altijd op bedden in het recht voorover vallen met de voeten op hun plaats, maar nooit heb ik beseft dat we daarmee de clou van een mop uitbeeldden.
Nu pas werden wij aangekeken en bezoend, mij werd verteld dat ik te bleek was, terwijl mijn vrouw eens ‘fabulous fakes’ voor haar nagels moest proberen, haar broek ging uit, mijn kamerjas aan, ik schonk de seven-up in. ‘Nou lust ik wel eens wat gras’ zei Gail, ‘geef op’.
Ik was allang blij dat ik wist wat gras was, maar we hadden het niet in huis, en ik had geen flauw idee hoe er aan te komen. Er mag dan elke dag in de krant staan dat ‘iedereen’ misbruik van de stof maakt, hoe je het kreeg wist ik niet. ‘Op de hoek van Leidseplein en Leidsestraat misschien, waar ze vroeger het Provoblad verkochten?’ Wij erheen, want Gail zei wel dat ze net zo lief tabak rookte, ik begreep dat het geen manier was om voor onze gast geen gras te hebben, terwijl ik ook ineens begreep wat ik mijn vrouw allemaal onthield, die het immers vroeger met haar vriendin genoten moest hebben. Op de hoek van plein en straat stond een keurige jongen het Handelsblad te verkopen. We draalden nog wat en werden aangesproken door een Surinaams paartje: of wij misschien stof hadden? Nee, wij waren zelf op zoek. O, probeert u het eens in die bar daar, bij die meneer met gekleurde brilleglazen. Waarom gaat u daar dan niet heen? Nee, die man verkoopt ons niet meer. Wij erheen, geen man met gekleurde brilleglazen te zien. Als wraak deden we een gulden in de juke-box en zochten de negen slechtste platen uit. Toen gingen we omdat de avond warm was op het terras van American zitten. Gail zei: ik ga wel even alleen. Na korte tijd kwam ze terug met drie sigaretten en drie contacten die ons zouden opbellen. De verkoper geeft een sigaret vooraf cadeau. Je kan dan proeven wat hij levert. Dan geef je hem een tientje, en dan komt hij je het lucifersdoosje vol brengen (de lucifersfabrikanten moeten er rijk van worden, niet vanwege die doosjes, maar omdat de sigaretten en pijpen zo vaak uitgaan).
In de daaropvolgende dagen kwamen op ongeregelde tijden de vreemdste mannen in ons huis om geld te halen of lucifersdoosjes te brengen. Sommigen stuurden voor de afleveringen een ander, anderen gaven het maar gelijk, hoewel dat dus niet hoort. Hun veiligheidsmaatregelen leken me amateuristisch, maar naar hun verhalen is de politie dat ook. Alle handelaren waren zelf gebruikers, en vaak waren ze door hun eigen gebruik in moeilijkheden gekomen, waarna ze om aan geld te komen maar in de détail-