regeringen staan; in de tweede plaats zou de Nederlandse actie de regeringen van de olieproducerende landen in het Midden-Oosten ertoe kunnen brengen eveneens hogere royalties te gaan eisen. Die twee bezwaren zijn beide aanvechtbaar.
Het hoge winstaandeel dat de Nederlandse regering kan eisen (althans als de persberichten over de te verwachten maatregelen juist blijken te zijn) betreffen de op het Nederlands deel van het plat te verwachten extravagante aardgasreserves. Als een oliemaatschappij op zo'n grote reserve stuit, dan zal de gemeenschap daar van mee moeten profiteren. Het aardige van zo'n grote vondst lijkt mij nu juist, dat zij op rendabele wijze te exploiteren valt ook al eist de staat een relatief hoog winstaandeel. Het zou mij niet verwonderen als bleek, dat de oliemaatschappijen na enige tijd wel degelijk bereid blijken onder dezelfde voorwaarden te profiteren van de voordelen die aan een extravagante grote reserve verbonden zijn, als er na de verkiezingen tenminste een minister komt die het spel voortzet.
Ten aanzien van het tweede punt kunnen we kort zijn. Ik heb geen minderwaardigheidscomplex met betrekking tot de invloed van de Nederlandse regering op het wereldgebeuren. Maar laten wij realistisch blijven. De OPEC, de organisatie van olieproducerende landen, heeft in het verleden bewezen geen aanmoediging van Nederland nodig te hebben om te zorgen een zo groot mogelijk stuk van de koek te bemachtigen.
Wat is nu de moraal van dit alles? In zijn samenspraak met de oliemaatschappijen staat een minister van een klein land, als vertegenwoordiger van de overheid, tegenover een gesprekspartner die een sterk mondiaal geïntegreerd deel van het bedrijfsleven representeert.
Dat is een belangrijk punt. Een indicatieve vorm van programmering heeft alleen zin als ze wordt aangevuld met een zekere macht tot ingrijpen door een overheid die op dezelfde schaal opereert. Op ons verlanglijstje moet dus ook staan: een integratie van het overheidsbeleid die gelijke tred houdt met de integratie die wij in het bedrijfsleven waarnemen.
Op het eerste gezicht is er nauwelijks enig verband tussen de inleiding van dit artikel, die handelde over het streven naar links dat in sommige kringen momenteel erg populair is, en het daarop volgend pleidooi voor een moderne industriepolitiek, gebaseerd op prognostiek en indicatieve programmering. Toch is het verband er: juist deze relatie is in gevaar.
Is er in een technocratie die wordt beheerst door wetenschappers (de economen met hun prognoses, de sociologen met hun welzijnsstaat en de planologen met hun ruimtelijke ordening) nog plaats voor een volkswil, voor een democratie?
Niet het antwoord op deze vraag is relevant, maar het uitgangspunt. Wij moeten namelijk helemaal niet naar een technocratie. Er is een tijd geweest dat men meende de leiding van de samenleving aan de technici over te kunnen laten. De jongere gedachte dat de econoom ons op ondubbelzinnige wijze de weg zou wijzen naar de welvaartsstaat is hierop eigenlijk alleen maar een variant. Nog recenter is de opkomst van de sociocratie: de socioloog Thoenes heeft nog niet lang geleden opzien gebaard door te pleiten voor wat hij noemde een open sociologie die niet alleen normvragen stelt, maar ze ook beantwoordt. Daarmee zou dan de objectief oordelende wetenschap, die ondubbelzinnig materiaal aandraagt voor de vrij kiezende politicus, wel voor goed om zeep geholpen zijn.
Want de wetenschap zal nooit in de plaats kunnen treden van de politiek. De wetenschappelijk werker heeft in het kader van een planning op welk gebied dan ook een opdracht te vervullen waarvan de formulering berust op een politieke keuze. Dat geldt ook voor een beleid ten aanzien van de industriële ontwikkeling. Om tot een dergelijk beleid te komen, dat up to date is en dat tevens zo georiënteerd is dat wij ons niet het verwijt op de hals halen dat wij onze rode vlag in het bleekwater hebben laten vallen, is nog heel wat denkwerk nodig.
Stug met zijn allen vooruit is misschien wel moeilijker dan met zijn tienen naar links; het is misschien ook wat minder dankbaar werk en het spreekt niet zo aan bij het publiek.