|
| |
| | | |
Het onaangename jongetje Jozef (VI)
Jos Ruting
Makerê Hatsjepsoet
Op aanwijzing van de heer Senmoet, bouwheer, geleerde en eerste minister van de koningin Makerê Hatsjepsoet, begaf ik mij naar het Metropolitan Museum te New York, afdeling Egypte, in de hoop het onaangename maar toch belangrijke jongetje Jozef alsnog te vinden. Ik vond een beeld van de koningin Makerê Hatsjepsoet en zag dat men dit tegen wilde dieren beschermd had. Goed geschoren hyena's en grizzlyberen slopen langs de vitrines en door de ruïne van een tempel. De lucht was bevolkt met rijksgoden, onmachtigen die niet een van 's werelds grote doden konden verhoren en behouden. Ze beraadslaagden zoals ze al eeuwen doen, ze bleven besluiteloos. Wat moet ik met hun fluistering, hun hoge deernis? Pracht en praal verdwenen in het niet van een kleine welvaart. Waar is het kinderspeelgoed van Makerê? Is dit bij de doden die versleept en verstopt werden om diefstal en verontrusting te voorkomen? Werd haar speelgoed naar buiten gedragen? Waren haar rechten verjaard? Bij catalogusnummer zoveel, een bordje met deze tekst: Zitbeeld van de koningin Hatsjepsoet. Beschilderde kalksteen omstreeks 1480 v. Chr. 18de dynastie. Tempel van Der êl Bahari.
‘Een heidenkoningin, iemand van vroeger. Die leefde er op los, geloof dat. Die durfde wel voor de geboorte van Christus, dat kan je aan die brutale smoel zien. Dat zit nu in de hel. En toch al iets van kleding. De wilden hebben een soort beschaving op hun manier. Een ansicht kopen voor Bill, de nieuwste pin-up, de tante van King Tut. En moet je zien onder die doek, haar hoofd is kaal. Ze had zeker neten of roos. Scratch your head and look under your nails. De schilferziekte maar geen psychiater. Misschien is het wel een afgodsbeeldje; want dat deden ze vroeger, ze maakten afgodsbeelden. En toch schat ik dit poppetje op duizend dollar.’
De bel ging, de zandstorm stak op, hij verduisterde vitrines en neonlampen, de portiersloge, de glazenkastjes met prentbriefkaarten. De heuvels liepen al in de ledige woestijn. Ismaël, het geslagen kind, zag als een gevleugeld godsbeeld op de gelovigen die voorbij gingen in de Borgerstraat.
Museumbezoekers met glimmende schoenen van zelfvertrouwen, liepen, kauwgom kauwend naar de uitgang. Emotionele hardgekookte gordeldieren verloren hun speldjes: I like Elvis, I hate Elvis, I like Beethoven. Ze waren op doorvlucht voor een ophanden noodweer. De storm ging door de geurende bomen, de groene tuinen van de terrassentempel, door het hoge riet van de Nijl. Een ster van de eerste grootte beschreef kringen alsof hij zich bezon op de richting die hij zou nemen. Een witte vogel zweefde langs de grond en zijn neerstrijken was het langzaam omzichtig komen van een arend op zijn nest met kleine jongen. Zijn licht scheen in de duisternis. Bankgebouwen, torens met duizenden vensters, verouderd, onzeker geworden, wankelden en verstoven als rook langs de zwarte driehoeken van Egypte. In de vleugels van de Horusvalk, een meisje, een amberkleurig meisje met grote geverfde ogen. Het droeg geen amuletten en geen halskraag, het kende de schroom niet die van mensen is, het lachte baldadig. Makerê zei: ‘Wat ben je koud. Wat doe je ook in het Heerlijk Oord waar een kou heerst die zelfs de steen niet verdraagt’. Het meisje keek uit de diep violette ogen van Makerê, onstuimig en overmoedig.
Een man met een spijkerbroek droeg een emmer, een bezem en een doos was om de vloer te wrijven. Hij was een schim, hij kwam uit het noodweer te voorschijn en hij strompelde door de woestijn, mompelend over water. Makerê zei: ‘Ik stel vast dat je autoriteit bent. Autoriteiten zoeken Jozef, eenvoudigen zoeken God en ze vinden Hem niet, hun ogen kunnen het licht niet verdragen. Ze zijn bevreesd voor de engel. Hij zegt: “Vrees niet”. Hij heeft het zelfs tegen Mij gezegd, macht der gewoonte, kinderlijk ook. Jozef is weg, verkocht voor de industrie. De geitenhoeders van de industrie hebben Jozef gekocht. Die mogen jongens ontkleden en bekijken en doen naar de wijze der midianieten, die mogen kinderen neerlaten in de olieput van hun welvaart. Kinderen sterven in de afgrond bij de gifslangen van een fabriek, ze worden gestoken door de schorpioenen van toelaatbare verontreiniging. Hier een man die gele tegels dweilt, aan de muur de zwarte driehoeken van de nacht, daar een koning die valt voor een lichtkring, horden met honden op de kin- | | | | derjacht en dit orkest van straaljagers, fabrieksfluiten en sirenes, een grote galaavond en zie de minister’.
‘Hoe gaat het en ken je die? Gluf sluit een fabriek in de Europoort, 19-2-66. 92 dagen 300 0/1000 SO2, de gevaarlijke concentratie, 12 dagen 500, de dodelijke concentratie, 1 dag 1500, dus massasterfte aan onbekende ziekteverschijnselen. Ze staan in de poort en ze zeggen:
‘Piet is dood’.
‘Ik wist niet eens dat hij ziek was.’
‘Hij was niet ziek, hij kreeg de gluf en meteen weg hè.’
En ze zeggen: ‘Jan is dood.’ ‘Gevallen? Aangereden?’ ‘Nee, de gluf, de zwaveldood. Hij ging een brief posten en hij bleef gewoon ademen toen hij buiten liep. Nou dat kan niet hè, dat weet een kind. Ademhalen is niet verboden maar het is wel strafbaar.’
En ze zeggen: ‘Marie is dood.’ ‘Die jonge vrouw van boven?’ ‘Ja, ze kreeg de gluf. Ze had een raam open gezet om te luchten, ja wie doet zoiets. Ze spuugde haar longen in de dakgoot. Laat zes bijslagkinderen met brilletjes en chronische bronchitis achter op haar welvaartzolder.’
Een geestelijke zegt vermanend: ‘Spreek toch geen verwensingen tot elkander. Zeg niet lichtvaardig: Krijg de gluf’.
De krant zegt: ‘Het sluiten van Gluf pleit voor de directie. Een verheugend verschijnsel’.
Het is een verschijnsel. Als de ministers van volksgezondheid en de commissarissen van de koninginnen en alle stadhouders en stedendwingers samen niet in staat zijn om kinderen in bescherming te nemen zie, dan klopt het oliehart sneller dan gewoonlijk. Die op de oliebol vertrouwt, heeft zeker op geen zand gebouwd. De sector Diensten heeft het leger tot zijn beschikking om de mogelijkheid tot het verlenen van diensten te garanderen. Een arts zegt: ‘Chronische zieken houden te veel bedden bezet. Nederland heeft ruim een kwart miljoen zieken’. 23-2-66.
| |
De inleiding van een reclameboekje in 1932
Op het IJpolderland, nog voorbij de Hembrug, ter plaatse waar zwerflustige Amsterdammertjes zich op hete zomerdagen nog weleens van de jongenskiel ontdeden om clandestien in het Noordzeekanaal te gaan zwemmen, werden anno 1931 tweehonderdduizend kubieke meters duinzand gespreid.
‘Toen al waterverontreiniging, excellentie. Amsterdamse kinderen bevlekten het Noordzeekanaal en zelfs zonder jongenskiel op hete zomerdagen als alles bederflijk is. Ik moet wel aannemen dat dit zandspreiden een menigte van zonden kon bedekken. Een pagina verder zegt het boekje (inzake zandspreiding): ‘Zoals u begrijpen zult niet ten gerieve van kleine spijbelaars, voor wie Zandvoort te ver was, maar omdat dit drassig plekje grond was uitverkoren voor de vestiging van de N.V. Nederlandse Ford Automobiel Fabriek.
Toen al, excellentie, was het Amsterdamse kind verdacht, wierp het zijn naakt in het Noordzeekanaal, was het tevens overtreder van de leerplichtwet volgens dewelke het moet opgesloten zijn om gevormd te worden voor de fabriek. En verder zegt het boekje (inzake zandspreiding): Hieruit bleek dat de oprichters van dit nieuwe bedrijf ver in de toekomst wisten te kijken. Het getuigde ook van de vooruitziende blik der vroede vaderen van 's lands hoofdstad, die langs ditzelfde kikkerland een grote haven hadden doen graven... 8 oktober 1931 ging de eerste betonnen heipaal de grond in, vóór eind september 1932 werd de Nederlandse Fordfabriek in gebruik genomen. Echt Amerikaans??? (pagina 10) De lopende band domineerde... (tot zover het boekje).
Welk een zegen dat die kikkers onder het zand zaten, dat het Noordzeekanaal gezuiverd werd van Amsterdammertjes. Zeg desnoods: Nog niet volkomen in die lang vervlogen tijd, maar alle begin is moeilijk, men was op de goede weg. Een kikkerland is weerzinwekkend. Kikkers en kinderen, met of zonder kiel, ze moeten eronder. Ik hoop op de vestiging van Mobil Oil, het water- en luchtzuiveringsbedrijf van de petrochemische industrie. Dit bedrijf zal de laatste kikker en het laatste Amsterdamse kind eronder krijgen om het Noordzeekanaal te redden, eventueel met behulp van de Zaan. Men kan het peil van ons bedreigd kanaal verlagen en dan vloeit de Zaan binnen en die brengt evenals Amerika, altijd en overal, het goede der aarde.
Auto's zijn zeldzaam. Ze halen zestig kilometer per uur, in de paasvakantie, vroeg in de morgen in de lichte schaduw van de iepen aan de gracht. Een jongen zegt: ‘Weet jij dat op “luilak” de snoeken altijd flauw zijn?’ Ik lach hem uit en het helpt niet als hij zegt: ‘Het is zo. Ik weet het van mijn vader’. Langzaam lopen langs het water, langzamer nog, bij de brug is de schoeiing hoog. Op het water drijft olie van de boten die naar de sluis gaan. Het water moet anders zijn, nu, ik wil het. Ik loop aan de Lage Zij, de gracht is de Oude Rijn bij Zwammerdam. Grote
[vervolg op p. 22]
|
|
|