|
| |
| | | |
Hollands kwartier
N. Scheepmaker
Zaterdagavond, na twaalf uur, thuis bij de dichter H. en de kinderboekenschrijfster B. Op de tafel een transistorradio, spriet uitgestoken, zacht gepruttel uit het toestelletje (‘hij staat allang te koken’, zegt later dichter N.), maar af en toe leven in de brouwerij als de politieauto een ‘aanrijding met in de Van Baerlestraat’ of een ‘aanrijding zonder op het Mercatorplein’ doorseint naar de centrale. Een ‘aanrijding met’ is een aanrijding mèt letsel, een aanrijding zonder, enfin, dat begrijpt u. Het heeft iets fascinerends, ook al kan je niet horen wat de centrale antwoordt, het is een eenrichtingverkeer, maar je blijft toch luisteren, vooral als het omstreeks twaalf uur zaterdagavond is, het Grote Rel-uur, met politie op de been en provo's onder de voet. ‘Zes arrestanten’, wordt gemeld, we weten het dagen eerder dan de krantenlezers die het pas op maandag in hun lijfbladen lezen kunnen. Het heeft ook iets verbodens er naar te luisteren, maar dat is natuurlijk een oud, ingekankerd oorlogsidee, wie of wat let je immers de spriet van je legale Philips-radiootje uit te trekken, blindelings aan de knop te draaien en bij stom toeval op FM 200 terecht te komen. Wie weet hoor je dan plotseling de stem van je verloren gewaande oom Hendrik, die bij de politie was, ‘verrek, als dat oom Hendrik niet is!’, en onwillekeurig blijf je dan luisteren, het is oom Hendrik bij nader inzien toch niet, oom Hendrik is immers in '61 gestorven, je weet wel, het begon toen plotseling te stortregenen op de begraafplaats, en de grond was daar nog zo rul, en de dames hadden allemaal hooggehakte schoentjes aan, want dat waren de enige zwarte schoenen in de kast, en toen bleef Greet nog steken in de modder, maar omdat ze arm in arm liep met tante Wil om die te ondersteunen, en ze moeilijk kon blijven
staan om die schoen uit de modder te wrikken en bovendien iedereen die achter haar kwam zonder erg en ernstig omlaagblikkend doorliep, moest zij toen ook wel doorlopen op één schoen en een moddernylon, en tante Wil had maar niks in de gaten, maar toen gingen we allemaal om de groeve heen staan, en we moesten bloemen op de kist gooien, en Greet stapt ook naar voren op een schoen en een kous, en ineens ziet tante Wil het en roept: ‘Jezus Greet, wat doe je nou!’, en toen begon ze me toch te lachen, het was eigenlij k heel pijnlijk, een zenuwelach natuurlijk, maar omdat het maar bleef stortgieten en iedereen een beetje zenuwachtig was, stonden we een halve minuut later allemaal te gieren van de lach, het was eigenlijk heel genant, want de enigen die niet lachten waren de begrafenisondernemers die oom Hendrik niet eens gekend hadden, ‘dode dienders’ zei tante Wil later, zij vond ook dat oom Hendrik het zo gewild zou hebben, hij was er zo een die op verjaardagen, als hij met een roomsoes in zijn hand zat en iemand anders riep ‘Vang Henk!’ en gooide een lepeltje naar hem toe, de roomsoes zonder aarzelen over zijn schouder heen in de gordijnen gooide om het lepeltje te kunnen vangen. Ja, ja. ‘Soms haat ik hem’, zei tante Wil dan, terwijl ze op haar knieën de boel lag te beredderen, maar ze was nooit echt boos, en daar speculeerde hij ook op, geloof ik. Weet je nog dat we toen op de terugweg naar de aula eerst die schoen niet terug konden vinden, hij was gewoon in de modder getrapt door de mensen die achter haar kwamen, en toen heeft Opa hem nog met zijn wandelstok eruit gevist en hem zo, als een tamboer-maître voor zich uitdragend, de stok met de schoen eraan schuin omhoog, naar de aula meegenomen, waar ze hem onder de kraan hebben gehouden.’ - Enfin, ongeveer zo'n verhaal, in de
tussentijd heb je alle gangen van de politie al kunnen nagaan, louter per ongeluk, daar kunnen ze nooit bezwaar tegen maken, de ether kent geen ‘eigen weg’, want dat zou het toch zijn nietwaar? M. vertelde nog een mooi verhaal, een kennis van haar, een oude dame, zat ook altijd naar de politieberichten te luisteren, opeens hoort ze zeggen: ‘Wil wagen nummer zoveel naar de Willemsparkweg 789 gaan, de benedenburen hebben last van ernstige lekkage’. ‘Mijn hemel!’, denkt
| | | | die oude mevrouw opeens, ‘het bad stroomt over!’ Ze was vergeten de kraan dicht te doen, ‘zo boeiend zijn nu de politieberichten’. Een minuut later wordt er bij haar gebeld, ze doet open, er staat een agent in de deuropening, ‘nou, u bent er vlug bij’, zegt ze, ‘hoe wist u dat we kwamen?’, vroeg die agent, enz.
In schilderskringen bestaat nog steeds het ietwat amusante denkbeeld dat ‘studiereizen’ naar het buitenland het aanzien van de kunstenaar en de kwaliteit van zijn werk verhogen. Dat dateert natuurlijk nog uit de tijd dat Hollandse meesters met een postkoets naar Italië trokken om daar het italianiseren te leren (u weet wel, Hollands binnenhuisje, raam staat open, op de achtergrond een Italiaanse berg). Bij kunsthandel M.L. de Boer in Amsterdam exposeren nu 8 Rotterdammers. Wat lezen we nu bijvoorbeeld over Guus de Ruiter? ‘Maakte reizen naar landen in Europa en daarbuiten’. Met andere woorden: hij is wel eens in het buitenland geweest. Kees Timmer: ‘1950 Studiereis Krugerpark Zuid-Afrika’. Henk de Vos: ‘Gedurende en vlak na de oorlog reizen naar Noord en Zuid Afrika, Indonesië, Australië.’ Bouke IJlstra: ‘Maakte studiereizen naar Griekenland en ging in 1963 met een reisbeurs naar Israël’. Wie veel reist kan veel verhalen. Mijn vader, Nicolaas Scheepmaker, accountant in ruste, maakte voor en na de oorlog reizen naar Zwitserland, Hongarije, België, Frankrijk, Oostenrijk, Griekenland, Joegoslavië, Spanje, Duitsland, Denemarken, Algerië, Liechtenstein, Monaco, Tsjecho-Slowakije, San Marino, Engeland, Luxemburg en Italië. En nu ik er goed over nadenk: hij was inderdaad wel een goeie accountant, ja.
Mien Duymaer van Twist, die plotseling als filmster furore maakt en over wier rol in De dans van de reiger Fellini zich in enthousiaste bewoordingen schijnt te hebben uitgelaten, debuteerde als toneelspeelster in 1907. ‘Stond er ooit een bekoorlijker bakvis op de planken?’, schreef een toneelcriticus. Op school (zo las ik in het archief van het Algemeen Handelsblad) noemde men haar ‘het mooie boerinnetje’, in de recensies werd haar ‘air de cocotte’ geroemd, en de beroemde Barnowsky (maar het kan ook de beroemde Reinhardt geweest zijn, daarover lopen de verschillende interviews uiteen) vond haar zo ‘chic’, dat hij haar als salondame wilde hebben. In de twintiger jaren debuteerde zij al als filmactrice, in Duitsland, samen met Mia May en Alfred Gerards, namen die mij geen bal zeggen, maar misschien bij de oudste lezers nog een herinnering wakker roepen. Mien Duymaer van Twist speelde Elisabeth van Engeland op het toneel, en verklaarde nog voor de oorlog in een interview dat het haar ideaal was ooit nog eens Koningin Wilhelmina te spelen in een geschiedkundig werk. En toen, en toen, en toen, maar waar het mij nu om gaat is dat zij zowel in 1932 als in 1938 in interviews uitspraken deed over het toneel die naar het schijnt hun geldigheid nog steeds niet verloren hebben. In 1932 zei ze: ‘Wat is er van ons geworden? Versnippering, versnippering, vermoeiend reizen, inspanning, hard werken... en een publiek dat wij niet meer vast kunnen houden, omdat 't aanloopt achter een Lilian Harvey, een Greta Garbo. Waar gaan wij naar toe!’. En in 1938 voegde zij daar aan toe: ‘Ik ben moe van het toneel... dat is alles. Ik zou er van af willen, van den heelen rommel, van den angst en de zorg om het bestaan... Ik zou weg willen en ergens in de zon liggen - geen autobussen meer, geen concurrentiezucht, geen lege zalen om tegen te vechten.’
Provo, Hitweek, witte fiets, KRO-3, Zo is het, Vrij Nederland, Henk Huurdeman, Pim de la Parra, Johan Cruyff, Nico van Hees, De Gids, Barbarber, Cees Buddingh', Jan Wolkers, Het Parool, Jan Hein Donner, Ir Ad van Emmenes, Frits van der Poel, Herman Wigbold, Malsen... Dat zijn ze wel zo'n beetje.
|
|
|