Hollands Maandblad. Jaargang 7 (214-225)
(1965-1966)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermdHollands Maandblad. Jaargang 7 (214-225)
auteur: [tijdschrift] Hollands Maandblad
bron: Hollands Maandblad. Jaargang 7 (214-225). Stichting Hollands Weekblad, Den Haag 1965-1966
i.s.m.
[p. 5] | |
Even naar de pharmacie1)
| |
[p. 6] | |
helemaal anders. Als iemand ziek is kunnen wij niet, door een prijsverlaging, nog iemand anders ook ziek maken. We can't put two sick people in every bed when there is only one person sick. (Uit de bewoordingen van de spreker krijgt men wel eens de indruk, dat Brown dit laatste eigenlijk een beetje jammer vond). En men zou toch geen lagere prijs wensen als deze misschien tot overmedicatie zou leiden? Nou dan.
De heer Brown was niet ongevoelig voor het feit, dat sommige mensen zijn produkten niet konden betalen. Dat lag echter niet aan de hoge prijs - this problem must be viewed in its true light. It is a matter of inadequate incomes rather than excessive prices or even ‘administered’ prices, whatever this may mean. Dáár zou eens een Senaatscommissie naar moeten kijken, naar die lage inkomens. Zo blijft het dertig cent per pil - niet zaniken maar lachen, bladluis.
Lachen deden trouwens de aandeelhouders van de pharmaceutische industrie. Schering verdiende in 1954 nog 11% van het kapitaal (nadat de belasting eraf was); in 1955, nadat prednison op de markt was gebracht, liep dit percentage op tot 46,9. Hee, poppelepee. Toen kwam Syntex met die vervelende prijsafbraak, en het percentage daalde tot 23 in 1958. Sindsdien is de concurrentie weer aardig in het gareel. Het gaat trouwens de andere aanbieders ook heel goed; drie ervan staan bovenaan Fortune's lijst der hoogste winstmakers (al zit dat natuurlijk niet alleen in prednison; er zijn ook nog een paar andere winstgevende preparaten).
Niet alle bruto-winst gaat naar de aandeelhouders. Een deel ervan wordt besteed aan het zoeken naar nieuwe geneesmiddelen, en dat zijn dan weer kosten. Het punt wordt altijd met veel nadruk naar voren gebracht door de industrie zelf en haar advocaten, secretarissen en schotschriften. Schering geeft 8% van de bruto-opbrengst uit aan research. Het menslievende karakter daarvan komt in een enigszins vreemd daglicht als men het percentage vergelijkt met het geld dat aan ‘promotion’ wordt besteed: 33%. De reclame is niet gericht op de mensen met de dikke gewrichten, maar op de artsen. Zij krijgen papier in huis, en bezoek. Wat het papier betreft is uitgerekend dat de totale lading die dagelijks door de pharmaceutische industrie aan de dokters wordt gestuurd twee spoorwagens vergt, en 110 van die grote postauto's, en 800 postbodes. Voor de ontvangers is het een heel probleem om de rommel weer kwijt te raken. Een kliniek heeft al eens aan de posterijen gevraagd of ze het papier niet dadelijk, dus voor de bezorging, konden verbranden; maar dat wilde de post niet. In sommige ziekenhuizen staan grote papiermanden klaar, vlak achter de deur.
De Amerikaanse pharmaceutische industrie produceert voor twee en een half miljard dollar; daarin zit voor 750 mln reclame. Een openhartige fabrikant (directielid van een klein bedrijf) zei voor de Subcommissie, dat zeker de helft van die 750 mln weggegooid geld is. Het gaat om preparaten die bij de artsen bekend zijn en waarvan het gebruik in veel gevallen nodig is. De vraag kan door de reclame niet worden vergroot. De afgenomen hoeveelheid wordt door de hoge prijzen trouwens ook niet verkleind. Degeen die beslist over de aankoop (de arts) is een ander dan degeen die betaalt (de patiënt).
De reden van de fantastische prijs ligt bij de onmacht van de koper. Zodra de fabrikant tegenover een sterke afnemer komt te staan rollen er heel andere prijzen uit de bus. Zo'n sterke inkoper is het militaire bureau dat pharmaceutische produkten voor het Amerikaanse leger koopt. In 1958 bood Schering prednison aan voor minder dan tachtig dollar per duizend tabletten - maar ze kregen de order niet, want een kleine maatschappij deed het voor iets meer dan de helft. Toch was veertig dollar nog een royale prijs vergeleken bij wat er twee jaar later gebeurde. In 1960 maakte Schering de militairen een offerte van ongeveer achttien dollar, en de order ging weer hun neus voorbij, want een ander deed het nu voor minder dan twaalf. Intussen verkochten de apotheken rustig hun tabletten voor ongeveer driehonderd dollar de duizend. Spotgoedkoop, meent de voorzitter van de Pharmaceutical Manufacturers Association, want een begrafenis kost nog altijd negenhonderd dollar. Het poesje Fik zegt weliswaar (Muizenpoot, blz. 36): Potverdrie, ik ga eerst even naar de pharmacie, doch laat er, met meer recht, op volgen: de apothekers kunnen niet geloven dat zulke verderfelijke tonelen bestaanbaar zijn. Slaat dat misschien op de prijs bij de legeraankopen? En later nog (blz. 38) onthult Fik de moraal: Ze deugen geen van allemaal. Wat er wat is moet de lezer zelf maar uitzoeken. Het zal hem misschien makkelijker vallen dan bij de ‘twee raadselrijmen die samen een antwoord vormen dat bij nader inzicht is zoekgeraakt.’ Nadere inlichtingen - ook over tetracycline, staal, brood en auto's - bij Estes Kefauver, in het boekje dat veel op een testament lijkt. |
1)Bronnen: F.t.H. van der Beek, Geachte Muizenpoot (A'dam 1965) en E. Kefauver, In a Few Hands (Harmondsworth 1966).
2)Spelling zoals bij Van der Beek, op.cit. blz. 13. Ik zou de voorkeur geven aan: pappelepee. Het woordgebruik is trouwens verouderd, evenals de gewrichten der arthritis-patiënten.
3)Kefauver, blz. 33.
|