[225]
Van het koele front
Raoul Chapkis
‘Gezag is dat wat door het gezond verstand ondermijnd wordt’
(Elseviers Weekblad)
Als ik straks klaar ben met tikken zal het wel 6.15 zijn geweest en is de lichting die aansluiting geeft op de nachtposttreinen geschied. Dus zal ik naar de tramhalte lopen om dit stukje op de trambus te doen zodat het morgen in Den Haag is. Terwijl ik de enveloppe in de trambus frommel hoor ik wel tramgeluiden, maar ik denk dat het de mijne is. Dan steek ik de rails over en merk dat het een tram uit de andere richting is die in volle vaart (er staat niemand op de halte) op mij inrijdt. Twintig minuten vertraging voor lijn 2 en ik het ziekenhuis in. Mijn hersenen blijken zo geschokt dat ik mijn baan als wiskundige moet opgeven en iets anders moet gaan zoeken. Vuilnisman? Belnee: ik schrijf een brief naar een politieke partij dat ik best in de Tweede Kamer wil zitten. Daar kom ik in en al spoedig ben ik minister.
Ik ben een ontzettend slechte minister. Maar ik ben dan ook onder de tram gekomen. Als mijn ambtenaren eens een goede beslissing nemen kan ik niet aan het volk uitleggen waarom ie goed is, en als ik zelf een beslissing neem is ie slecht. Mijn partij verliest dan ook flink in de verkiezingen. Treed ik nu af? Welnee: ik laat me door alle omroepen interviewen en zeg: die nederlaag is een klap voor de demokratie, we zullen het Nederlandse volk beter moeten voorlichten, we zouden eigenlijk de kleine partijtjes moeten verbieden, ik blijf in ieder geval minister.
Ik kan ook niet in de politiek gaan en burgemeester worden. (De voorgaande zin is in elke demokratie onzin, bij ons kan het.) Maar dan wel burgemeester van Amsterdam, dat is tenminste een grote stad waar veel te verpesten valt. Dat doe ik jaren lang zonder dat het iemand opvalt. De politie slaat wel eens een jongen aan stukken, maar dat gebeurt dan in het binnenste van een stadion, zodat niemand het ziet. Een burgemeester is er eigenlijk voor om de politie in toom te houden. Want wie in deze tijd van overspannen arbeidsmarkt nog agent wil worden, daaraan is een steekje los. Het is bijvoorbeeld grappig te zien hoe de nieuwe schietinstructie is opgesteld. Voor normale mensen zou die zijn in de geest van ‘Leuk is het niet, maar als u iemand aantreft die iemand anders wil vermoorden, of dat juist heeft gedaan, bent u verplicht uw vuurwapen te trekken. U moet dan een keer in de lucht schieten met alle risico's van dien, en een waarschuwing roepen. Als de misdadiger dan nog wegloopt moet u hem in de benen schieten (niet te laag richten, dan mist u).’ Maar de schietinstructie voor de politie gaat er kennelijk van uit dat een agent een bloeddorstige triggerhappy sheriff is, die in toom gehouden moet worden. Ik als burgemeester laat ze rustig hun gang gaan. Op een dag gebeurt er iets vervelends. De politie begint een afslachting zonder enige reden, net onder het oog van dozijnen fotografen, filmers en journalisten. Dat is pech! Treed ik nu af? Welnee. Roep ik de gemeenteraad bijeen? Welnee. Ik begeef mij naar een amusementsprogramma, huil daar wat over de jeugd, die auto's omkeert (zelfs mijn geschokte hersenen weten dat dat een leugen is, maar de burger is het kwetsbaarst in zijn auto) en dat er een Joodse agent is uitgescholden. Ik vraag om een ‘afkoelingsperiode’. Die afkoelingsperiode komt tot stand zonder gemeenteraad of
parlement. Hij bestaat eruit dat de jongens die de politie het liefste aftuigt in de gevangenis worden gezet, terwijl ik een comité steun om de politie voor haar dappere werk te belonen. Televisieprogramma's die mij zouden kunnen aanvallen worden verboden, terwijl Mr. Hiltermann zich op de televisie als de éminence brune van de boerenpartij mag aandienen. Demonstraties, waarvoor dan ook, worden niet toegelaten, strenge straffen worden gesteld op samenscholing, tweehonderd marechaussees komen Amsterdam binnen. Een jongen die voor de grap schrijft dat de IJtunnel maar opgeblazen moet worden draait de cel in, heren die serieus vinden dat