|
| |
| | | |
[Gedicht]
Leo Vroman
Kaapstad
Zelfs de vinger, over de kaart
kruipend, aarzelt aan de bocht
van de Atlantische Oceaan.
De weelde van tropen landen en regen
Wat moet dus het lichaam, per boot
stil staand recht over het ware water gaand
naar het land waar al wordt gereden
en gelopen onder de Tafelberg
in een Hollands Londen gestrooid
langs een Zwitserse baai.
Reisijlte zelfs geen lucht
over van thuis daar gaat iets
Het eerste ontwaken: de wang
ontwaakt tegen een vreemd laken
buiten zit een onleesbaar gezang
in iets uit een boek daarover
met gele bloesem in de kruin
er heerst verdunde dierentuin
Vanaf het stadsverkeer gaat de grond
een halve aardbol naar het noorden.
Daarvan meegebrachte woorden
vallen dromend uit de mond,
bloemen vallen uit de bomen
op straat, op mensen met gebalde vuisten
En door het stof naar Paarl
nog wordt gewoond, maar dode stronken
drukken reeds hun rode bloemen
waar ik als kind om huilde van verlangen.
Nee. Wel was ik alleen in een vallei,
en alles wat in de verte groeide,
alles wat tegen mij aan bewoog,
en zelfs wat piepte en omhoog
een zacht fluiten in de bossen
in een hut zaten wij op kisten
|
|
|