Campert en een meisje in de mist
Alain Teister
Na een aantal bundels gedichten en verhalen schreef Remco Campert ineens het nu al tamelijk befaamd geworden prozaboek Het leven is vurrukkuluk, een titel die zo insloeg dat het zelfs de jongens van de reclamebureaus aansprak, en dat wil wat zeggen: Melk, vurrukkuluk, of zoiets bereikte de advertentiepagina's der kranten. Geen mens zou ooit op het idee komen een campagne te lanceren met ‘Ik drink mijn melk in 't diepst van mijn gedachten’, dus lag Remco in ieder geval een stuk op Willem voor. Vervolgens kwam Campert met Liefdes schijnbewegingen, wat hijzelf de ondertitel ‘Een leesboek’ meegaf, en kort geleden voltooide hij zijn derde lange prozaboek: Het gangstermeisje. Daaronder staat, op de titelpagina ‘Een roman’.
Ik heb de indruk, die trouwens door Remco Campert gedeeld wordt, dat Liefdes schijnbewegingen door de meeste critici destijds verkeerd beoordeeld is. Niet dat men het slecht vond; men bewonderde wel het vuurwerk van grappen, woordspelingen, ironie en malle situaties, maar zag volgens mij te weinig dat de hele ondertoon van het boek enorm somber was; de melancholie om het volstrekt ontoereikende van een liefdesverhouding lag als een mist over het hele verhaal.
De mist is in Het gangstermeisje een niet beeldsprakerig gebruikte aanwezigheid. Ze hangt dikwijls in het Zuidfranse stadje waar de hoofdpersoon, de schrijver Wessel Franken, heen is gegaan om - nu ja, om te werken aan een filmscenario. Dat is ook wel zo, maar hij is er minstens zo erg, en waarschijnlijk méér heengegaan om, zoals dat heet, tot klaarheid te komen over zijn leven. Het zat niet zo lekker in dat zich in Amsterdam afspelende leven: een hemzelf niet erg duidelijke crisis in de verhouding met zijn vrouw, zijn vrienden, zijn omgeving, zijn werk. Het oplossen daarvan zou, dacht hij, bevorderd kunnen worden door wegwezen: door zich in eenzaamheid in een ver, winters stadje terug te trekken en na te denken. Nadenken... een beetje suffen, een beetje rondslenteren, wachten tot een oplossing zo goedig zou zijn zichzelf aan te bieden. Campert beschrijft zijn hoofdpersoon, waarin de bekende aandachtige lezer veel van de schrijver zelf zal herkennen, op drie plans: zijn verblijf in het stadje, zijn verleden, via een aantal flashbacks - dat woord mag best nu het over een boek over een film gaat - en ten derde door een verhaal dat Wessel Franken tussen zijn filmpogingen en herstelpogingen door schrijft, een verhaal over een bassist. De drie plans lopen door elkaar heen, soms in elkaar over.
In het eerste, het tegenwoordige dus, figureren wat personen - figureren inderdaad, want hun relatie tot Wessel is oppervlakkig; ze stofferen meer zijn innerlijk behang dan dat ze er veel invloed op hebben. In het tweede plan, de herinneringen, komen veel wezenlijker personen voor die in zijn leven een belangrijke plaats hebben of gehad hebben: zijn eerste vrouw, die met name in een prachtig droomfragment wordt ingevoerd, en zijn tweede, die in herinnerde gesprekken en situaties uiterst duidelijk bestaat - hoewel, vooralsnog duidelijker voor de lezer dan voor de beide schrijvers Franken en Campert. En misschien is het zelfs zo, dat minder zijzelf duidelijk wordt dan wel waarom Franken zo op haar reageert of niet reageert. Ik citeer een paar regels uit het begin: ‘Leonie, Wessels vrouw, is bijna tien jaar jonger dan hij. Ze is vol ongerichte ambitie, een vuur dat niet weet waarvoor het brandt. Wessel verwarmde zich eraan en brandde zijn vingers eraan.
En dat is dus de malaise waarvoor Franken een oplossing dient te vinden. Die malaise wordt ook wel medebepaald door het niet erg overtuigend lukken van het schrijven aan het scenario. Het gangstermeisje, een thema dat regisseur Jascha hem heeft opgegeven, krijgt wel sfeer, er gebeurt wel wat om haar heen, maar zij wordt maar moeizaam een levend wezen. Wat ze wel wordt is de illusie, de droom, de muze, het onbereikbare, onbestaanbare, eindeloos verlangde: zo onbestaanbaar en diep verlangd als zijn vrouw Leonie zou moeten zijn.
Het verhaal van de bassist lijkt met de nu spelende werkelijkheid weinig te maken te hebben, afgezien van het feit dat het in het stadje geschreven wordt, maar des te meer met de innerlijke werkelijkheid. Het is een soort verhevigde afspiegeling van de