Films
Het belooft een rijk bioscoopseizoen te worden. Door de importeurs is veel ingekocht en het gemiddelde is beslist hoger dan in vorige jaren. Uit de reeks Italiaanse films die nu rouleert hoef ik het commerciële pretwerk niet extra te vermelden. Wie in de krant la pupa, amore in 4 dimensione of le bambole ziet staan weet wat er komt: Gina of een ander met weinig om het lijf. Als er een echte goeie komt zal ik hem prompt signaleren, maar voorlopig zie ik niet veel vrolijks dat de moeite waard is.
Wel draaien er nu drie geheel verschillende Italiaanse films die tot het belangrijkste behoren van wat er de laatste jaren gemaakt is, waarbij men zich niet tot Italië of film hoeft te beperken. Antonioni's deserto rosso, Pasolini's vangelo secondo matteo en Bertolucci's prima della rivoluzione. Van de eerste twee is de roep wel voldoende verbreid. Antonioni is er bij zijn eerste kleurenfilm in geslaagd om het subjectieve wereldje van een psychisch labiele ingenieursvrouw (waarvoor hij Monica Vitti op bijna mediamieke wijze weer gebruikte) aangrijpend weer te geven. Hij heeft tevens een niet in woorden te vertalen algemener verhaal verteld waarbij de kleuren op een tot nu toe ongekende wijze ‘veelzeggend’ waren. En de toeschouwer hoeft daarvoor niets van kleurpsychologie af te weten.
Pasolini heeft het boeiendste van de vier evangeliën ontdaan van alle metaphysica en het met amateurs in Calabrië ternauwernood geacteerd voor de camera. De veelal geslaagde ‘trucs’: beroemde schilderijen die men kan herkennen of de functionele commentariërende muzieken, zijn meer bijzaken. Onthullend mooi is de volkse eenvoud en religiositeit zonder theologie, vooral de lichamelijkheid en de gecompliceerdheid ervan. Een paar deskundige Nederlandse theologen hebben toch weer een aantal bedenkingen moeten uiten in plaats van beschaamd de preken van het afgelopen jaar te verscheuren.
Dat Bertolucci mij van de drie het meest boeide is een kwestie van persoonlijke voorkeur. Het is een deels autobiografische film waarin Bertolucci eerder dan rekening en verantwoording van zijn eigen jeugd in het provinciale Parma af te leggen, een personage ontleend aan Stendhal's Chartreuse de Parma laat zien. Deels een jeugdbeeld van hemzelf dat hij toen en nu eerder als angstbeeld zag (omdat de jongen zowel politiek als emotioneel de weg van de minste weerstand kiest en terugglijdt in zijn halfdode burgerlijke milieu: een teleurgesteld marxist trouwend met een keurig meisje), deels een lyrische reeks portretten van de mensen uit dat verleden die de jongen zo sterk beinvloedden: zijn vriend, de marxistische onderwijzer en vooral zijn grote jeugdliefde: de jongste zuster van zijn moeder. Zij verleent een glans aan prima della rivoluzione die daardoor alleen al een belevenis wordt.
RdM