Dostojevski maakt van dit advies veelvuldig gebruik: moord, liefst op familieleden of onschuldigen, zeer zware beledigingen en vernederingen, zeer grote wrok, het schenken van vergiffenis aan lieden die je iets heel lelijks hebben aangedaan, het verrichten van weldaden door mensen met een zeer zwart zondenregister. Maakt men een lijst van strafbare feiten - moord, poging tot moord, doodslag, mishandeling, ontucht met minderjarigen, openbare dronkenschap, belediging, laster, chantage, godslastering, diefstal, oplichting, rijden onder invloed van alcohol etc. etc. - dan treft men op die lijst nauwelijks iets aan dat niet voorkomt in de romans van Dostojevski. Dit, alweer, in tegenstelling tot Toergenjev en Tolstoj, bij wie hoogstens met geld geknoeid wordt door rentmeesters.
Een door Dostojevski voortdurend gebruikt middel om de lezer onder de indruk te laten komen is het in grote opwinding doen verkeren van zijn romanfiguren. Die opwinding strekt zich zonder onderscheid uit over alle betrokkenen, ook als zij redelijkerwijs helemaal niet opgewonden zouden hoeven te zijn. Fjodor K. is vermoord. Het ziet er naar uit dat zijn zoon, Dmitri K., die zich met een lading champagne, bonbons en andere lekkernijen naar het plaatsje M. heeft begeven, hem heeft vermoord, met een vijzel. De procureur, die voorbereidingen treft tot Dmitri's arrestatie, komt ter ore dat de verdachte kort na de moord heeft te kennen gegeven dat hij zich van kant ging maken. ‘Dat is duidelijk, dat is duidelijk! herhaalde de procureur in buitengewone opwinding - dat is precies wat je bij dergelijke schavuiten wel hebt: morgen maak ik me van kant, maar eerst zet ik de bloemetjes buiten!’
Er is voor die procureur niet zo veel reden tot opwinding. Het scheelt hem een boel ellende als de man die hij voor de moordenaar houdt zich van kant maakt. Maar iedereen bij Dostojevski verkeert nu eenmaal het hele boek door in een staat van bijna ondragelijke opwinding.
Er bestaat een soort opschepperij die hierop neerkomt dat men iets opzienbarends vertoont en zich daarbij een air geeft alsof het iets betrekkelijk gewoons betreft. Men stapt achteloos uit een zeer dure automobiel, of men zegt, quasi niets wetend van het opzien dat men baart: toen ik laatst Claus von Amsberg sprak zei hij nog etc.
Ieder milieu heeft de namen en de avonturen waarmee men indruk op dat milieu kan maken. Het ‘alibi’ van dit soort opschepperij is de voorgewende naïveteit van de ‘held’ die in zijn heroische eenvoud niet beseft dat hij iets wel heel opmerkelijks vertelt. In sommige gevallen is de held trouwens bona fide: de omgang met Claus en het rijden in dure automobielen is voor hem zoiets gewoons dat hij nauwelijks beseft dat de monden openvallen als hij die dingen ter sprake brengt. Er bestaat een delicate grens tussen die naïveteit en die opschepperij. De naïveteit dwingt onze bewondering af, de opschepperij ergert ons.
Nu we toch aan het indelen zijn: er is een derde mogelijkheid, namelijk de goedaardige opschepperij. Poesjkins oom Vasili was zo'n goedaardige opschepper. Hij had zijn haar laten kappen à la Titus en met een zeer dure Parijse pommade laten besmeren. ‘In goedaardige zelfverheffing’, schrijft een tijdgenoot, ‘liet hij in de Petersburgse salons de dames aan zijn hoofd ruiken’.
Auteurs als Sophocles of Shakespeare zullen niet nalaten als er iets heel bizonders gebeurt of verteld wordt één der aanwezigen commentaar in de mond te leggen als: allemachtig, dat is sterk! of: wat een afschuwelijke gebeurtenis heeft zich zojuist afgespeeld! Dat is een sympathieke trek van deze schrijvers. Zij zijn te vergelijken met een verteller die niet voor een opschepper wil worden aangezien en zich daarom haast zijn publiek op het ongewone van zijn belevenis te wijzen: zeg jongens, ik heb laatst, je kunt het geloven of niet, naast Claus von Amsberg in een Rolls-Royce gezeten. Wat zeg je daarvan? Dat kwam zo: etc.
Het effekt van Hemingway en Malraux daarentegen berust voor een belangrijk deel op het door de auteur kennelijk vanzelfsprekend vinden van zaken die de eenvoudige burger-lezer met ontzag, verbazing, ontzetting vervullen. Malraux gaat soms zeer ver in het aanslepen van indrukwekkend-buitenissige dingen en het daarbij trekken van een gezicht alsof die voor hem allemaal gesneden koek zijn, zodat wij ons haasten ook een gesneden-koekgezicht te zetten, want wij willen niet tot de verbaasde burgers behoren.
In La condition humaine gebruiken revolutionairen die een opstand aan het beramen zijn het volgende systeem van illegale communicatie: een firma ‘in grammofoons’ maakt twee soorten platen. Op de ene staat een Franse of Engelse taalles van het type ‘papa fume une pipe’. Op de andere staat ‘gefluit’ met korte pauzes. Die platen zijn van het etiket ‘afgekeurd’ voorzien. De geadres-