Hollands Maandblad. Jaargang 7 (214-225)(1965-1966)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina binnenkant achterplat] [p. binnenkant achterplat] [Gedichten] Hans Vlek De morgen Een straatarm licht klimt in de gevels van het grootkapitaal. Broodmagere gangsters werpen hun blikken als dolken vooruit en let op want in hun handen huist een wapen dat tikt als een bezetene en rust verminkt tot gebeurtenis. De ratten verlaten het zinkend gedicht dat stijf tegen de ijle lucht gedrukt staat en de afwezige maker muzikant hapt naar adem in zijn leefnet want ook woorden eisen tol. In de scheerput wacht de veroordeelde het vonnis en achter alle ramen blikken meisjes in het kille bruidsbed van de dag Vogels vliegen over met de vrede in hun bek. Er wassen zich pastoors de kloten, hun koude vrouw ontwaakt met een gifpaars huidje van bedrog en zinsbegoocheling. Ook is liefde gelegd in de klamme mond van alkoholici, hikkend verheft zich de stem voor het schaarser wordend vriendenoor Maar hoor! De eerste spraakoefeningen bewegen zich kwiek door de lucht die van koud smeltend glas schijnt geschapen. De landman leent zijn mening uit aan slapenden en god die beter zou moeten weten want 1 zon maakt nog geen morgen en licht legt nog geen zwijgen op doch alles bloot. Gestold welhaast in de kale kruin van een populier zit een ontsnapte gek, een ongevaarlijk dichter te wachten, op de temperaturen van vandaag - Wat zwart was is nu driekwart wit. Verweg rinkelen melkbussen en vuilnisemmers als profeten van aktiviteit. Het duister pakt zijn biezen en de ontwaakte minnaar zijn kunstgebit. Hij houdt de schijn op zoals de dag zijn broek aantrekt en een manke stap in de historie zet, onder het altoeziend oog van de zon dat als van een dode uit koude kassen blikt verdomme Vorige Volgende