| |
| |
| |
Gerard bij toeval
J.J. Peereboom
- Wat moet er eigenlijk ontraadseld worden?
Niet ontraadseld; de kunst is om het in proportie te zien. We moeten terug naar het begin, naar mijn ontmoeting met Gerard Veerthuis twee maanden geleden.
- Je vriend Gerard?
Nee - Gerard die ik altijd af en toe toevallig ben tegengekomen. Vriend kon je hem niet noemen. Ik werd meestal gehinderd door zijn gezelschap, en hij geloof ik ook door het mijne. Niettemin, zo iemand heeft dan toch een plaats op de inventaris van je bestaan. ‘Ha Gerard, hoe gaat het’. Als het hem erg goed gegaan was, zou je misschien de neiging gekregen hebben om hem als een honorair vriend te beschouwen; maar dat was juist niet zo. Het ging hem altijd een beetje slecht, zonder dat hij in nood kwam. Hij had iets van nature obscuurs: een man in een grijs pak, die weinig mensen kende en nooit ergens geweest was. Hij las nogal wat, en soms zei hij iets over een boek, of je dat kende, op een toon of hij er sombere waarheden in herkend had die voor een ander wel weer niets zouden betekenen.
- En waar was die ontmoeting het begin van?
Hij vertelde mij dat hij zijn baan kwijt was. Het ging hem dus bijna echt slecht. Dat wil zeggen, hij had zes maanden de tijd gekregen toen het bedrijf waar hij personeelschef was in een ander opgenomen werd; maar daar waren er vijf van om, en hij zocht nog steeds. Nadat hij me goed doordrongen had van hoe benauwend het was, vertelde hij me in vertrouwen dat hij toch bijna wel iets nieuws had. Moeilijk, als je al zeven-enveertig bent, en ik moest er vooral over zwijgen; maar waarschijnlijk lukte het, bij Buitema en Hartsink, een zelfde soort baan als zijn vorige. Het bleef somber dat het leven zich zo onzeker getoond had, al begreep ik dat misschien maar half. Er was alle aanleiding denk ik om weer eens een boek te lezen. Niettemin, hij had wat.
- En je stelde het op prijs dat hij je in vertrouwen nam?
Nee, het hinderde me. Ik zou hem ook niet in vertrouwen genomen hebben. Hij had niet genoeg reden om aan te nemen dat ik zijn geheim wel zou beschermen. Het kwam er op neer dat hij mijn betrouwbaarheid opeiste. Een uitnodiging tot vriendschap, zou je kunnen denken; dat zou ook al tamelijk vervelend zijn, maar ik geloof niet dat hij er verder mee wou gaan. Als hij zo'n stap vooruit gemaakt had, zag hij alleen weer des te beter, denk ik, dat het allemaal nergens toe kon leiden. Hij zal er wel spijt van gehad hebben, later op die dag.
- En niet ten onrechte?
Nee; maar het verband met het volgende moet omzichtig gelegd worden. Mieke en ik gingen eten bij Harry Warestein thuis, een paar dagen later; en na het eten toen we even met z'n tweeën waren had Harry het over dat jongere broertje van hem, Piet, die bij Philips werkte en eigenlijk iets minder massaals wilde. Ik zei Got, ik hoorde kort geleden van een baan bij Buitema en Hartsink, zou dat niet iets voor hem zijn; hij is er misschien wat jong voor, maar aan de andere kant, ze hebben toch juist graag jonge mensen. Harry zei Verdomd ja, dat moeten we eens proberen.
- Wat bezielde je dan?
Dat is de vraag. Wou ik Gerard straffen voor zijn misplaatste vertrouwen; of wou ik indruk maken op Harry? Harry is het tegenovergestelde van Gerard in de zin dat hij altijd iedereen kent, en een air van geslaagdheid over zich heeft dat van welslagen niet afhankelijk is; hij had het al van tevoren, toen hij pas begon. In zo'n geval is de voldoening des te groter als je met een tip kan komen: kijk, ik ben ook geslaagd, en weet dingen van achter de schermen. Je kunt nog andere motieven bedenken, en geen van alle dwingend; niet zo dat ik dacht, nu weet ik precies wat er achter zat.
- Misschien wou je het liever niet weten.
Jawel. Het hield me tenminste veel bezig, en ik kwam tot de conclusie dat mijn breuk van vertrouwen een laat en min of meer toevallig gevolg kon zijn van mijn overwegingen sinds een paar maanden. Ik had niet gedacht dat er iets van zou komen: een gewone onvoldaanheid van de middelbare leeftijd, omdat ik nooit meer een verband zag tussen wat ik dacht en wat ik deed. De gewone neiging als je daardoor lastig gevallen
| |
| |
wordt is om te zeggen schei uit, het zijn alleen resten jeugd die zich laten voelen, je hebt nu je plichten en verantwoordelijkheid en hoort verstandig te zijn. Je zou er trouwens bij kunnen zeggen dat het verband tussen binnenste en buitenste dat je terugwilde nooit bestaan had; wat je verloren had was alleen de hoop dat het nog eens tot stand zou komen. Ik ben altijd een voorstander geweest van verstandig zijn, in de wetenschap dat het leven al moeilijk genoeg is als je alleen maar sociaal iets wilt bereiken, zonder dat je je ook nog het hoofd gaat breken over je gemoedsbewegingen. Een beetje filosoferen, over wat er achter zou zitten, dat mag; en als je het niet meer houden kan wat scharrelen met een meisje, dat werkt misschien kalmerend. In ieder geval, je onthoudt je van onverstandigheden die je rol in de maatschappij in gevaar brengen, was mijn leer. Het gebeurde alleen in opgewonden buien wel eens dat ik dacht: er is toch een verschil tussen de meeste mensen die doen wat ze te doen hebben en er in berusten dat het allemaal niet meevalt, en een minderheid die door zijn eigen bedoelingen gedreven wordt. Een hobby misschien, moest ik hebben: oosterse godsdienst, of schilderen; en dan toch weer niet, ik wou mij niet splitsen en troost zoeken. Er zou iets moeten zijn dat mij de werkdag indreef mompelend van Pas op, ik kom er aan, licht van tred maar vast van zin. Niet makkelijk, voor een provinciale bankdirecteur; hoewel, voor de meeste anderen ook niet. Als je een poosje zo had zitten denken, kreeg je er natuurlijk genoeg van; dan was het een opluchting om Mieke en de kinderen in de auto te verzamelen en oma te gaan opzoeken.
- En een lelijke streek kon daardoor ingegeven zijn?
Ja, achteraf leek het wel zo. Goed doen zou geen zin hebben, niet om te beginnen. Ik deed altijd min of meer goed, altijd wat je hoorde te doen, eerlijk en betrouwbaar en fatsoenlijk en zo, zonder dat ik mezelf erbij betrokken voelde. Er zijn mensen die zich uitleven in hun fatsoen, hun aard verlangt blijkbaar niet anders en zij raken in verontwaardigingen waar je paf van staat. Voor mij is het niet zo, en een lelijke streek, die je dan ook niet kon goedpraten, leek de beste manier om je naakte zelf eens te zien. Het zou wel kunnen blijken dat de onvoldaanheid met het nette leven verklaard werd door een diabolische natuur. Misschien zou ik mij pas tevreden voelen als brenger van verderf en onheil; of misschien waren verderf en onheil holle begrippen, en was ik in de grond gewoon een roofdier - een achterbaks roofdier, maar dat kwam van het menszijn en het
vermogen om je roofzucht te beredeneren.
- En beantwoordde de voldoening aan deze veronderstelling?
Nee. Er was ook geen overstelpend zelfverwijt, dat was de voornaamste ontdekking. Het was blijkbaar onmogelijk om mijzelf in mijn handelingen te herkennen. Of ik fatsoenlijk deed of onfatsoenlijk, dat kwam in zoverre op hetzelfde neer dat het allebei buiten mij omging. Het enige verschil was van sociale orde: in het imaginaire geval dat iemand op mij af zou komen en zou zeggen Hoor eens, jij bent een bedrieger, zou ik vroeger altijd in staat geweest zijn om waar te maken dat ik integendeel een keurige man was. Nu niet meer, tenminste op dit punt niet, behalve dat ik me er toch weer aardig uit kon draaien: als het ooit aan het licht kwam dat ik Gerard's vertrouwen geschonden had, wie kon dan bewijzen dat ik niet al eerder wist van die baan bij Buitema en Hartsink; en wie zou al de data zo goed kennen dat ze zeker wisten dat ik Harry gesproken had een paar dagen later en niet een paar dagen voordat ik Gerard toevallig ontmoette? Ik raakte daar zelf half van overtuigd; en verder wond ik mij niet op. Als achterbaks roofdier vond ik blijkbaar ook geen vervulling; en het verstandigste was om het te vergeten, want waarschijnlijk zou het in de praktijk toch geen verschil maken, zoals de meeste dingen.
- En dat deed het ook niet?
Of het verschil door mij gemaakt werd is niet zeker. Het is alleen zeker dat het niet zo ging als Gerard gehoopt had. Die jongen, die Piet, kreeg de baan bij Buitema en Hartsink; hij is er ook vast wel geschikt voor, een bekwame jongen al is hij nog jong, en het was te minder een wonder dat het hem lukte omdat Harry z'n relatiewerk nogal goed gedaan had op dat front. Ik geloof dat B en H reden hadden om hem terwille te zijn, zoals het heet.
- En jouw schuld was het niet?
| |
| |
Ik betwijfel het. Gerard kon wel denken dat ze op het punt stonden om hem die baan te geven, maar het was misschien helemaal niet zo. Het was mogelijk dat ze hem gezegd hadden iets in de trant van U bent best een geschikte candidaat, en dat hij met het optimisme van de wanhoop geconcludeerd had dat het voor elkaar was.
- Je had dus toch geen voldoening van je lelijke streek?
Nee, maar het grote ogenblik moest nog komen. Dat was de zelfmoordpoging van Gerard. Hij goot een doosje slaappillen in zichzelf uit, en ging liggen naast een briefje met Ik kan het niet meer aan. Misschien hoopte hij inderdaad dat ze hem te laat zouden vinden, maar ze kwamen op tijd, ze pompten hem leeg, en een week later was hij weer zijn schoenleer aan het verslijten.
- En dat stemde je tot nadenken?
Nadenken deed ik aldoor al; maar ik dacht even Waarachtig ik maak contact, ik ben een moordenaar, of althans schuldig aan een soort moordaanslag. Ik heb die saaie man bijna de dood in gedreven, met de toevallige consequenties van mijn gemijmer op zondagmiddag. Moordenaar, moordenaar, je kinderen zullen op school met de vinger gewezen worden. Het werkte niet. Om aan zulke taal kracht te geven heb je de entourage nodig van een dorpje aan de Lek. Ik tenminste. Er was eerder aanleiding om te zeggen, dat had zo'n man helemaal niet horen te doen, met vrouw en kinderen, en een of andere baan had hij tenslotte toch wel gekregen natuurlijk. Als ik aan alle voorafgaande onzekerheden nog toevoegde de overweging dat Gerard geen zelfmoordpoging gedaan zou hebben als hij niet sinds lang in de knoop gezeten had, ging ik alweer vrijuit. Het enige wat anders was dan gewoon
was dat ik niet in een gezelschap van mensen die over Gerard praatten mijn duit in het zakje kon doen: ‘Weet je, het is merkwaardig, ik had een gesprek met hem toen hij nog dacht dat hij die baan bij B en H zou krijgen, en een paar dagen later sprak ik Harry Warestein...’ Dat ging niet, maar ik kwam ook niet in de verleiding. Als het over Gerard ging, hield ik zonder moeite mijn mond, en schudde het hoofd met een meewarig lachje. Ik zei niet eens wat mij op de lippen lag in de volgende fase: dat bij zijn zelfmoordpoging de victorie begonnen was.
- Want hij had er tenslotte voordeel van?
Ja; hij ging nogal wat over de tong bij mensen die hem kenden en toen hoorde ook een zekere H.W. Fonkler ervan, mij onbekend maar Gerard had wel eens met hem te maken gehad. Fonkler was net bezig met het oprichten van een vacantieclub of hotelorganisatie, hoe je het noemen wil: het idee is dat de mensen lid worden en een boekje krijgen met namen van hotels over Europa verspreid waar ze altijd terecht kunnen, desnoods onder een boom in de tuin als ze niet besproken hebben - u reist gewoon achter uw neus aan, en overal de onverbeterlijke Fonkler-service. Hij was nog een paar deelgenoten aan het zoeken, en Gerard was welkom als hij wou, en als hij vijftigduizend gulden meebracht. Het was nogal schappelijk van Fonkler geloof ik, hij had er zelf heel wat meer in gestoken; maar Gerard had niet genoeg, of misschien had hij het wel en wilde hij het alleen niet allemaal vrijmaken. In ieder geval, hij ging met de bank praten waar hij iets van los kreeg en toen was hij er nog niet; hij moest wat meer opscharrelen en hij kwam bij mij aan, of ik ook vijfduizend gulden had, of een deel ervan.
- En was dat alsof je een kans in de schoot geworpen werd om boete te doen?
Zo had je het kunnen zien, en het kwam wel bij me op. Wat eraan ontbrak was dat ik eigenlijk niets had om boete voor te willen doen; mijn schuldgevoel had geen wortel kunnen schieten. Het was jammer, want het verzoek van Gerard zou er op gepast hebben als een handschoen. Nu pakte ik weer dadelijk lucht toen ik probeerde om het antwoord over te nemen van mijn innerlijke stem. Ik had ook niet bepaald los geld liggen, en bovendien was ik juist zorgelijk de laatste tijd, zoals ik periodiek word, over wat ik achter de hand had. Ik was aan een bestedingsbeperking begonnen: geen nieuwe auto, geen kamertje op zolder laten maken, geen vacantie in het buitenland van het jaar. Het merkwaardige van zulke maatregelen is dat ze je behelpen om resten twijfel aan de zorgelijkheid van de toestand
| |
| |
te overwinnen, doordat ze je aandacht concentreren op wat er allemaal zou kunnen gebeuren denk ik. En dan zou ik vijfduizend gulden of wat dan ook aan Gerard geven! Of lenen, tenminste - maar als je hem hoorde werd je alweer somber over de vooruitzichten, en wat wist ik van die Fonkler.
- Je was niet begaan met Gerard's lot?
Ik weet het niet. Er was moeilijk iets te constateren dat je met zekerheid had kunnen aanduiden als medegevoel; eerder een onpersoonlijke overweging dat mensen in Gerard's positie aanspraak hebben op de medewerking van hun vrienden en bekenden, volgens de regels van de samenleving. Het was weer het sociale motief dat duidelijk genoeg was. Daar was nog niet mee gezegd dat ik degeen was die voor die vijfduizend gulden hoorde op te draaien. Het leek mij oneerlijk tegenover Mieke: je vrouw de zon ontzeggen, en je geld toestoppen aan mensen die je toevallig wel eens tegenkomt. Ik zei tegen Gerard dat het natuurlijk nodig was om erover te denken, en te praten met mijn vrouw, en hij zei dat hij het erg op prijs stelde dat ik niet meteen afwijzend was. Mieke die een goed mens is, had geen bezwaar; in haar was misschien echt medegevoel aan het werk, bij de gedachte aan de zelfmoordpoging en de vrouw en kindertjes van Gerard. Zij liet het aan mij over, en ik ging verder met twijfelen.
- En wat bepaalde tenslotte je beslissing?
Helemaal het sociale motief. Mijn persoonlijke motieven wilden weer geen richting aangeven. Zou het niet een prachtig besef van vervulling schenken, om iemand in nood zo te helpen - dat soort vragen hield ik me voor, en ze waren niet eens een antwoord waard. Het idee van vervulling leek mij niet ter zake: deze meneer voelt zich prima want hij heeft goed gedaan - in zo'n rol zou je je verlegen zo niet weerzinwekkend voelen. Bovendien was het onzeker of het goed inderdaad goed zou zijn: als je in de toekomst kon kijken had je misschien gezien dat Gerard als eigen baas tot mislukking gedoemd was, en dat er een nieuwe veilige baan op hem lag te wachten als hij nog een maandje doorslofte. Op zo'n manier is alles zo lang als het breed is. Ik kreeg er genoeg van om in die termen te denken, en toen bleef alleen het sociale motief over. Het spel van de maatschappelijke krachten had Gerard in de hulpbehoevende positie gedrongen, en mij in de hulpverlenende. Dat moest sober aanvaard worden, de vraag van vervulling was bij mij net zo min aan de orde als bij een officier die op het punt staat om het vijandelijke vuur in te lopen - of eigenlijk zou de vergelijking zuiverder zijn als je zegt, om zijn soldaten op de vijand af te sturen. Zelf werd ik niet bedreigd, ik had het geld niet nodig; het gevaar was groter voor Mieke, in geval van mijn onverhoopt overlijden, en voor mij was er dan alleen de oneer van de troep slecht beheerd te hebben.
- Vatte Gerard het ook zo op?
Nou.. hij bedwong zijn ontroering in ieder geval, gelukkig. Ik zei, om emotie te voorkomen, dat ik juist een financiële meevaller gehad had, en dat het daarom veel makkelijker ging dan het eerst leek. Hij zei zoiets van Ik zal niet proberen om je mijn erkentelijkheid onder woorden te brengen, en ik zei Nee, veel liever niet, haha.
- En ook die soberheid had niets te maken met een gevoel van verplichting tegenover hem?
Nee, in aanleg niet, naar mijn beste weten. Voorzover er sprake kon zijn van schuld en boete was het weer een kwestie van formules, zoals gewoonlijk. De denkbeeldige autoriteit die mijn gedrag controleert zou kunnen vragen, Had jij eigenlijk niet een schuld tegenover Gerard, en dan zou ik zeggen Voor mijn part kan het zo gesteld worden, in ieder geval heb ik mij ervan ontdaan, als volgt, waarvan hier de schriftelijke bewijzen - een beetje schouderophalend, want zoals ik zei, die dingen doen mij niet veel. De gewone orde was gehandhaafd, en ik had nog steeds weinig met mezelf te maken. Een paar dagen bleef het zo, er was eigenlijk geen reden om nog aan de geschiedenis te denken. Toen dacht ik er ineens weer wel aan, bij toeval of omdat het eindelijk doorgesiepeld was tot mijn bewustzijn, door de beschermende laag van zake- | |
| |
lijkheid heen. De aanleiding was in ieder geval bijkomstig. Ik kwam uit Amsterdam terug, vroeg in de avond en het was voorjaar aan het worden, net iets meer warm dan koud, de zon scheen horizontaal op de huizen, ik zag de meisjes met de lange sjaals om hun hals in hun fietsen staan bij de tuinhekken, en ik dacht het leven ligt voor mij uitgestrekt, alles is nog onbekend maar het geluk is toegezegd en ik ben op weg. Dat die meisjes er een functie in hadden was niet omdat ik er een in het voorbijgaan op het oog had of zo. Het zal eerder geweest zijn omdat ze er vroeger ook bij hoorden, vijfen-twintig jaar geleden toen de ondervinding van het uitgestrekte leven nog gewoon was. Ik was terug in het open water, in plaats van in het kanaal van mijn verstandigheid.
- En daar kwam Gerard aan te pas?
Niet dadelijk. Eerst was de ondervinding heel mak en zonnig; maar hij werd steeds sterker, en wat je eerst nog een voldoening had kunnen noemen werd op den duur meer een onsteltenis. Alles was aangrijpend. Ik wist niet of je nog zou komen, maar wil je eten, ik heb wel iets warmgehouden, zei Mieke en ik zei Ja graag en zij ging naar de keuken - zo'n scène was overstelpend, leven en dood waren er in samengevat. Ik stelde mij voor dat wij er niet meer zouden zijn, weg en begraven, maar die woorden waren in de geschiedenis van de wereld gezet en de eeuwigheid kon niet veranderen dat Mieke de deur opendeed om naar de keuken te gaan en dat ik besloot om gauw nog een borreltje te nemen. Met dat borreltje haalde ik Gerard naar binnen. Hij deed zich niet bepaald aangrijpender voor dan de rest; of iemand zelfmoord pleegde of eten uit de oven haalde, dat kwam op hetzelfde neer, allemaal manieren van nauwkeurig leven tegen een achtergrond van oneindigheid. Hij bevestigde alleen de aangrijpende aard van alles. Als je hem erbij rekende, zag je wat er overal voor woede en wanhoop in stak. Er zou niets kunnen gebeuren of ik kon het me voorstellen en begreep het; tenminste, ik begreep dat er niets tegen te doen was. Niemand kon iets in bedwang houden; het beste zou misschien nog zijn om te dansen en oeroude kreten te roepen, niet bij wijze van verweer, maar om je uit te leveren en mee te doen aan de werkelijkheid. Het was opzwepend, dat inzicht, en het was moeilijk te verdragen, zomaar in de voorkamer. Bij vlagen er tussendoor bedacht ik dat het vragen om ongelukken zou zijn, dansen en mee gaan doen. Het was juist zaak om je zo klein mogelijk te maken, als een konijn in zijn hol; dan had je nog kans dat je het een poosje uithield in de willekeur, als je niets onnodigs deed. Dat ik zomaar vijfduizend gulden buiten mijn hol had gestoken leek dan ook een onvergeeflijke
slordigheid, zoiets als terloops je vinger tussen de raderen van een machine houden. Misschien was ik al meegesleurd, en kon ik niet meer terug. Het gevaar was verschrikkelijk, nergens was een vast punt.
- Zou je toen gezegd hebben dat het gelukt was om door middel van Gerard de onvoldaanheid te overwinnen?
Alleen in zoverre dat ik me niet onvoldaan kon noemen. Integendeel: ik had nu niet meer te weinig, ik had teveel. In de loop van de avond ging het wat kalmer aan, maar later kon ik niet in slaap komen, alleen tot aan de rand van de slaap waar ik halve dromen had met visioenen van kleuren en vormen; en als ik dan weer wakker was begon ik te lijden aan haarscherpe herinneringen, van mensen die ik vroeger gekend had en huizen waar ik in gewoond had en wandelingen in het bos. Het was mooi om te zien, en ik moest toegeven dat het wat anders was dan een lauw levensbesef; maar morgen was er weer een dag, en ik zag aankomen dat ik dommelend aan mijn bureau zou zitten terwijl er juist een hoop te doen zou zijn. Zo had ik het niet bedoeld. Ik wou wel kleur in mijn leven, maar onderworpen aan een efficiënt beheer: meer als generaal dan als dichter, zou je kunnen zeggen.
- En pas bij het eerste morgenrood viel je uitgeput in slaap?
Dat zal wel; en de volgende morgen was ik niet eens dadelijk terug in mijn gewone middelmatige stemming. Het inzicht was er nog, en ik zag nog steeds de oneindigheid als achtergrond wanneer ik de telefoon opnam, of zei Vraag meneer Struis om even bij mij te komen. Het was nu makkelijker te reguleren, en eigenlijk weldadig, behalve dat ik wist dat de afstand die ik er alweer van had steeds groter zou worden, totdat ik op mijn uitgangspunt terug was, niets wijzer. De enige troost was dat ik dan ook verlost zou zijn van het onbehagen over de vijfduizend gulden, dat bleef nawerken, alsof de lening een daad van levensgevaarlijke zelfverheffing was geweest.
- De conclusie is misschien dat je voor groot leven niet in de wieg gelegd bent?
Het kan zijn. Ik trok eigenlijk geen conclusie. Ik zakte terug in mijn gewone gesteldheid, en toen wees het vervolg van de weg zich al gauw vanzelf. Het onbehagen over de lening was inderdaad verdwenen; ik had nu integendeel een gevoel dat de huiselijke bestedingsbeperking te scherp gesteld was. Zonder meteen alle zuinige voornemens
| |
| |
te laten varen, vond ik dat we in ieder geval wel met vacantie mochten gaan. Ik was waarschijnlijk aangestoken door Gerard's beschrijvingen van hotels met beekjes door de tuin; en het was te gek tegenover Mieke, om thuis te blijven.
- En was je toen niet eindelijk tevreden over jezelf?
Het had gekund, als het daarbij gebleven was; maar toen ik het eerste besluit genomen had, kwam er een tweede bij me op. Ik vond het onverkwikkelijk, en verwierp het telkens als het zich opnieuw aanbood. Tenslotte werd het te machtig. Het erge was, hier werd mijn ideaal verwezenlijkt van handelen naar je eigen ingevingen: een kracht die alle tegenwerpingen opzij drong dreef mij, licht van tred en vastberaden, naar Gerard's nieuwe kantoor om te zinspelen op de mogelijkheid dat hij die vacantie op een koopje zou kunnen verzorgen.
- Dat geeft toch niet?
Jawel, als ik de hele geschiedenis overzie, lijkt het mij een afgang. Ik had toch behoorlijk lid kunnen worden! Nee, nee: nadat ik kwaad had gedaan en goed had gedaan, op een halfslachtige inspiratie dan wel maar toch zo dat je kon zien, of dat je kon denken hier is iemand die het probeert - nu bleek waar ik pas in mijn ware element was: op het plan van voor-wat-hoort-wat.
- En sindsdien ben je weer onvoldaan?
Zeer zeker. Gerard zei, Graag, je wordt in al onze hotels verwacht, het zijn er nog niet zoveel als we hopen te krijgen maar tegen de tijd dat je gaat zul je er toch een eind mee komen. Later zien we wel wat we aan de rekening doen, zei hij; en na onze terugkeer is gebleken dat er helemaal geen rekening komt. Ik heb alweer minstens duizend gulden terugverdiend. De enige resterende hoop is dat Gerard zichzelf met zulke gebaren zal ruïneren, en mijn lening nooit aflossen.
- Wat zou je daaraan hebben?
Wie weet. Een schok: alsof er toch een onzichtbare hand aan het werk was.
- Is dit nu niet helemaal scherts aan het worden?
Op den duur loopt het uit de hand. Het geeft niet, er is geen tijd meer. Dat is de bel; daar zijn ze, Gerard en zijn vrouw, hoe heet dat mens, die komen eten.
|
|