|
| |
| | | |
Hollands kwartier
N. Scheepmaker
‘Op het ogenblik zijn er in Parijs al meer auto's dan er langs de stoepranden kunnen staan, zodat er dag en nacht auto's moeten zijn die rijden’. Aldus meldde de NRC enige tijd geleden. Ik vind het een onbetrouwbaar bericht, de NRC onwaardig. Stel het is waar: een gek heeft de totale lengte opgemeten van alle Parijse stoepranden, heeft het aantal auto's statistisch berekend en de gemiddelde lengte van de in Parijs gangbare auto's in aanmerking genomen. Stel dat hij zelfs zo ver is gegaan dat hij al die stoepranden waar niet geparkeerd mag worden en al die stoepranden waar men schuin instekend mag parkeren erbij heeft geteld of ervan heeft afgetrokken, dan nog is er niets bewezen. Want hoe zit het met de parkeerterreinen, de particuliere garages, de gewone garages en de uitstedige Parijse automobilisten? Men maakt mij niet wijs dat er één Fransman is die in staat is of er de lust toe gevoelt dit allemaal te berekenen. Wat natuurlijk niet wegneemt dat het parkeerprobleem een van de grootste problemen van deze tijd is, zo groot dat de toekomstige minister van ruimtelijke ordening er wel een staatssecretaris voor parkeren bij mag krijgen. Het parkeren moet geleid worden, is mijn ervaring. Sinds drie jaar heb ik een auto. Toen ik hem aanschafte, kostte het nooit veel moeite in de straat waar ik woon in een van de schuine insteekhaventjes een plaats te vinden, overdag niet (hoewel ik in het centrum van Amsterdam woon) en 's avonds helemaal niet. Per half jaar echter merkte ik, dat het parkeerprobleem groter werd, totdat het me overdag tot voor kort alleen nog maar lukte te parkeren bij toeval (iemand reed net weg terwijl de auto voor me die plek juist gepasseerd was en de auto achter me zich niet langs me heen kon wringen), door vlak naast de parkeerhaven op de stoep te gaan staan (wat dan eens in de zoveel
tijd een bon opleverde, hoewel ik daar geen mens in de weg stond), of door beter dan m'n medeweggebruikers de mogelijkheden te schatten van nauwe openingen tussen de auto's. Nu ongeveer een maand geleden werd de straat ‘gesaneerd’. De parkeerhaventjes tussen de bomen werden voorzien van schuine witte strepen, zodat iedere automobilist zijn plaats weet. Het gevolg is enerzijds zeer bevredigend, anderzijds echter desastreus. Vroeger kwam het geregeld voor dat zo oneconomisch, om niet te zeggen a-sociaal geparkeerd werd, dat zeker vijf parkeerplaatsen onnodig werden bezet door stupide ingeparkeerde auto's. Wonderlijk genoeg gebeurt dat nu niet meer: de witte strepen zijn kennelijk heilig, zoals in India witte olifanten heilig zijn (en ergens in Griekenland, in een klein plaatsje, een rondwandelende pelikaan, vertelde Jan Cremer me; als hij van een groentestalletje een tomaat jat, zal ten eerste niemand hem dat beletten, en ten tweede komt er dan een run van kopers op het betreffende stalletje, die allemaal tomaten willen hebben; ik bedoel nu de pelikaan, niet Jan Cremer, er is een foto om het te bewijzen). Het gevolg van dit geleid parkeren is, dat deze straat nu maximaal benut wordt wat het parkeren betreft, maar dat er voor de avonturiers niets meer te beleven valt. De gapingen waarin ik vroeger nog wel eens kon binnenduiken, zijn nu alle gedicht. Op de stoep parkeren is er natuurlijk ook niet meer bij, want kon je vroeger de agenten nog eens wijzen op de a-sociale wijze van parkeren van de anderen die deze kleine wetsovertreding bij wijze van spreken uitlokte, tegenwoordig staat iedereen keurig op zijn aangewezen plaatsje - op het trottoir parkeren wordt dan een uiting van anarchie. De Telegraaf heeft gelijk: bij een geleide economie worden de vrijbuiters, de ondernemenden, de avonturiers de dupe.
(en wat Parijs betreft: de enige oplossing daar is: meer stoepranden bouwen).
Een anecdote, luister goed. Toen Voskuil nog hoofdredacteur was van Het Vrije Volk stond hij erom bekend dat hij zijn eigen redacteuren slecht van naam en gezicht kende. In die tijd zaten er drie Polakken op de verschillende redacties van Het Vrije Volk. Op een dag daalt Voskuil af naar de spelonken waar de gewone redacteuren werken, en hij stuit op Wil Levie. ‘Ah, Polak, hoe gaat het?’, vraagt Voskuil. Levie opent zijn mond om iets tegen te werpen, maar Voskuil is hem voor: ‘Je hoeft mij niets te zeggen, ik weet heus wel dat we drie Polakken op de redactie hebben!’
| | | |
De spreekwoordelijke objectiviteit van het NTS-journaal laat wel eens te wensen over. Onlangs werd een Russische journalist Kongo uitgezet, omdat hij gespionneerd zou hebben. De man heette Koklof of zoiets, Russische namen vergeet ik altijd. De nieuwslezer legt dan grote scepsis in zijn toon, als het om de verklaringen van de Rus gaat. ‘Koklof beweert... Volgens Koklof zelf werd hij gearresteerd toen hij een telegram doorseinde...’ Allemaal op de toon van: Als we Koklof zouden geloven, dan... Zo'n zelfde toon bespeur ik nooit als bijvoorbeeld een Amerikaanse zakenman, na beschuldiging van spionage, Tsjecho-Slowakije uitgezet wordt. ‘De heer Williams verklaarde, dat hij... Hij voegde er nog aan toe... Voorts wees hij met kracht de beschuldiging van de hand...’ etcetera. En voor ik het vergeet: ja ik weet dat de Russen dat nog veel erger doen, ergo: voor de Russen die wij zelf eigenlijk ook zijn, gedragen wij ons nog heel fatsoenlijk en netjes.
‘Je blijft lachen’ heet het programma waarmee Sieto Hoving al bijna een jaar optreedt. Ik heb het geprobeerd en het is me inderdaad gelukt, vraag me hoe. Hoe? Wel, er is maar één middel: vlak voordat je Tingeltangel binnen gaat zorg je dat je in onbedaarlijk schateren moet uitbarsten, bijvoorbeeld door aan Wim Kan te denken, of aan het mopje: ‘Pieter heeft zijn studie er aan gegeven; hij loopt nu met de Margriet’. Of ‘Pieter heeft de verloving verbroken. Hij vond het vervelend worden: het hele Nederlandse volk voelde met hem mee’. Kom je zo schaterend binnen, dan heb je bij zuinig gebruik aan het eind van het programma nog net zoveel lach over dat je kunt zeggen: je blijft lachen. Ik had het onuitsprekelijke geluk tegelijk met Jaap van der Merwe tot de toeschouwers te behoren. In het begin kon hij zijn plezier niet op, produceerde hij de harde schaters van de vakmandie - weet - hoe - moeilijk - het - is - steeds - iets - nieuws-te-verzinnen, en ook klapte hij verreweg het hardst van allemaal. Het klappen heeft hij (solidair) tot het eind toe volgehouden, alleen het lachen verging zelfs hem op den duur, Sieto c.s. hadden ook hem er tenslotte onder gekregen (onder de plaggen van hun slechtgehumeurde humor).
Vliegen wordt steeds goedkoper, maar dat gaat wel ten koste van de hoogte. Hoe goedkoper de vluchten zijn, naar Londen of naar Majorca, hoe lager de betreffende vliegtuigen over de aarde scheren. In de eerste plaats is het natuurlijk korter als je niet te hoog opstijgt, en in de tweede plaats vreet het benzine, hoe hoger je komt en hoe dunner de lucht wordt. Net als bij bergbeklimmen: hoe ijler de lucht, hoe meer inspanning het klimmen kost. De tendens het vliegen steeds goedkoper te maken, zal er op den duur toe leiden dat de vliegtuigen tussen de bovenverdiepingen van de huizen door over de straten heen vliegen, zo, dat uit een oogpunt van verkeersveiligheid iedereen gedwongen zal worden zijn balkons af te breken, zijn pittoreske hijsbalken te slopen, en zijn vlaggen op koninginnedag niet langer aan vlaggestokken buiten te steken, maar als een draperie uit de ramen te hangen. Ook op driehoog zal men dan de gordijnen moeten sluiten, wil men niet begluurd worden door Luns die, wachtend voor het rode stoplicht, vanuit zijn patrijspoortje de kamers binnen gluurt.
Ober: ‘Whisky voor meneer?’
Meneer: ‘Nee, ik moet nog botsen’.
Shaffy chantant, mijn God, dat is toch eigenlijk wel iets, dat het bestaat bedoel ik. Je kan tegenwoordig een telefoonnummer bellen als je in sociale of geestelijke nood verkeert (020-24.44.44), zo'n nummer zal meestal wel in gesprek zijn denk ik, of er is niemand thuis, maar als je volhoudt of geluk hebt tref je toch wel iemand aan de andere kant van de lijn, vermoedelijk iemand die ook met zelfmoordplannen rondloopt en geen soelaas kan vinden omdat hij iedere keer als hij dat nummer voor geestelijke nood belt de in-gesprek-toon krijgt, en die iemand praat dan wat op je in, schrijft een gebed voor, of een avondwandeling in de buitenlucht, en je hangt je zelf op, wat echter nooit gebeurd zou zijn als die man je gewoon naar Shaffy chantant had gestuurd, want daar kwik je ontzettend van op, lijkt me zo. Ik trof het nog niet eens zo erg, omdat
| | | |
.... geen kunst, want die zie je pas, als je 'm zelf maakt....
als de gebruikelijke gast geen verzenzegger optrad maar Hetty Blok, die na zo'n tien jaar afwezig te zijn geweest op de Bühne een tremendous succes had, daar niet van, het leek er zelfs op of de mensen haar fêteerden als eindelijk een vertrouwd element in hun amusementspatroon, maar dat nam niet weg dat ze er eigenlijk tussenuit viel, niet als te klein door de mazen van de kleinkunst, maar als te pompeus, waardoor ze op het kleinkunstraster van Shaffy chantant als een displaced artist bleef liggen. Het aardige van Shaffy chantant is de franje er om heen. De waanzinnige aankondigingen van Loesje Hamel, ‘de schone heks’ van het gezelschap, horen nog bij het optreden zelf, evenals het gekke orgeltje of wat het zijn mag, maar ook daarbuiten valt er veel te beleven. Op de zaterdagavond dat ik er was, zaten achterin de zaal op een sofa Harry Mulisch, Cees Nooteboom, Jan Cremer, Jan Hein Donner en Peter Schat, minder als gespannen luisteraars (ze lopen in en uit bij Shaffy chantant) dan als verpozing en rust zoekenden. Die avond verschenen ook vijf Amerikaanse mannequins, op uitnodiging van Loesje Hamel die nog met ze geshowd had in Californië, en de avond daarna, maar ik weet niet of dat doorgegaan is, zou Cees Nooteboom Mary McCarthy introduceren, zo'n vrouw wil ook wel eens iets anders. En toen Hetty Blok de zaal opwekte mee te zingen met de in steenkool-Engels vertaalde Nederlandse volkswijsjes (‘we're not yet going home’, ‘that goes to the Wood too’, ‘and of your hay lar, hough lar, hold your courage in’, etcetera), werd de hele zaal inclusief Hetty Blok overstemd door operazanger Tabe Bas. Voeg daar aan toe dat ‘Henkie Chantant’, de mascotte van Shaffy chantant, behulpzaam door de zaal kruiste en dat de ober aan het slot van de avond 15% service berekende, niet alleen over de
dranken (Seven Up f 1,50 en jus d'orange f 2,50) maar ook over de vijf gulden entreegeld die je met hem moet afrekenen, dan begrijpt u wel dat iedere hypochonder, zelfmoordplanner of verkwister verkwikt op straat staat, na zo'n uur of drie. Ik heb dan nog niet eens gerept van het voortreffelijke pianospel van Polo de Haas, de gedrevenheid en creativiteit waarmee Ramses Shaffy zijn originele chansons zingt, de verrassende stembeheersing waarmee Liesbeth List de liedjes in een eigen vorm kneedt en de tegelijk boertige als effectieve wijze waarop Loesje Hamel twee liedjes de zaal in ketst (I hate music van Ramses Shaffy is een juweeltje!), dus u kunt wel nagaan. Eerst Shaffy zien en dan leven!
|
|
|