|
| |
| | | |
Marius wil niet in Joegoslavië wonen, en andere fragmenten
K. van het Reve
Marius wil niet in Joegoslavië wonen. Hij ergert zich daar teveel. De misstanden die hij daar aantreft, zouden er naar hij gelooft, niet moeten zijn, niet hoeven zijn. Hij schrijft daar brieven aan het gemeentebestuur als hij een dronken buschauffeur heeft meegemaakt. Op die brieven krijgt hij geen antwoord en dan wordt hij kwaad. Hij woont veel liever in Nederland, want de misstanden hier zijn ‘wetmatig’, bevestigen de juistheid van het marxisme-leninisme - zij zijn immers het ‘onvermijdelijke gevolg’ van het kapitalistische systeem.
Aanhangers van het marxisme-leninisme trachten die leer onaantastbaar te maken met redeneringen die lijken op die, waarmee gelovigen hun kerk tegen kritiek beschermen: dezen immers rekenen alle misdaden etc. door die kerk begaan niet de kerk aan, maar haar dienaren en functionarissen - de kerk zelf wordt door wangedrag van een kerkvorst niet echt gecompromitteerd. Zo wordt ook de leer niet gecompromitteerd door een aanvechtbare bewering van een harer aanhangers: de leer is juist; een onjuiste bewering, zelfs uit de mond van Marx, Engels, Lenin of vul maar in doet aan die juistheid niets af.
Het geloof der kameraden, dat het in Rusland veel fijner is dan de Nederlandse pers doet voorkomen, wordt door twee dingen aangetast. Men zou die twee dingen ruwweg kunnen noemen: gebrek aan vrijheid en gebrek aan welvaart. Het aardige is nu dat men, aangevallen of door twijfel besprongen ten aanzien van het gebrek aan vrijheid, zich beroept op materiële zaken: er moge dan dictatuur, culturele barbarij etc. zijn, maar daar staat dan toch tegenover dat er een einde is gekomen aan de ‘uitbuiting van de ene mens door de andere’ - er is sociale rechtvaardigheid, de producten van de arbeid komen nu aan de arbeider ten goede etc. Waarbij men er ten eerste niet aan denkt dat de kapitalistische maatschappij veel en veel meer consumptiegoederen produceert, en ten tweede vergeet dat er nimmer cijfers zijn gepubliceerd waaruit zou kunnen blijken dat de bestaande socialistische distributie van goederen over de bevolking zich in gunstige zin van de kapitalistische distributie onderscheidt. Ter andere zijde, als de gelovige geplaagd wordt door het lage levenspeil dat een communistisch regiem kenmerkt - ook in vroeger hogelijk geïndustrialiseerde en welvarende landen zoals Duitsland en Tsjechoslowakije - dan beziet hij die armoede als een vervelend iets dat op de koop toe genomen moet worden omdat we niet op zulke kleinburgerlijke dingen als auto's en taartjes en nylonkousen moeten letten, maar veeleer op grote en belangrijke zaken als vrijheid, gelijkheid en broederschap of hoe men de niet-materiële zegeningen van het communisme noemt.
Giles Fletcher, die in 1588-1589 Rusland bezocht, schreef een boek Of the Russe Common Wealth. Het werd, op verzoek van de ‘Russia Company’ door de Engelse regering in beslag genomen. Een vertaling van dit werk verscheen in Rusland in 1845. Het werd door de Russische regering in beslag genomen. De verzorger van die uitgave werd ontslagen als hoogleraar aan de Moskouse universiteit.
De neiging van revolutionaire dictaturen om zich vooral tegen de intellectuelen te richten. De Franse revolutie: Lavoisier, Chénier, Chamfort, en vele anderen waarschijnlijk. De Russische, die eerst een groot deel van de intelligentsia in de emigratie joeg, velen terechtstelde, en daarna nog eens in 1935-40 een enorme slachting aanrichtte. Dan Hitler, die zeer veel intellectuelen verjoeg en er ook heel wat gedood heeft. Speculaties over de oorzaak van dit alles. Bericht in Time, dat (sept. 64) de ‘rebellen’ in Kongo een stad hadden ingenomen en ‘uiteraard’ iedereen hadden vermoord die lezen en schrijven kon. Marat, die gezegd moet hebben ‘il me faut 100.000 têtes pour faire un monde meilleur’ en die ook een pamflet Les charlatans modernes geschreven moet hebben waarin hij Lavoisier een kwakzalver noemt en eist dat deze gehangen wordt.
Twee mooie citaten: ‘la violence et la vérité ne peuvent rien l'une sur l'autre’ (Pascal), en
| | | | ‘In dem freyen Franckreich, wo man jetzt aufknüpfen lassen kan, wen man will’ (Lichtenberg).
Het raadselachtige der Russische cultuurpolitiek. Het verbieden van bepaalde muziek en schilderijen, waarvan niet in te zien is welk gevaar zij voor de overheid opleveren. Mogelijke verklaring: met zulk een verbod maakt de overheid zich populair. Men vergelijke dit met onze overheid die soms door de openbare mening gedwongen wordt dingen te verbieden die haar, de overheid, koud laten. In de S.U. kan de overheid, al verbiedend, het publiek doen meeregeren - waartoe dat publiek verder niet de gelegenheid krijgt. Het is trouwens toch de menselijke neiging om andere mensen te onderdrukken die de mensen de dictatuur doet verkiezen boven de vrijheid. Het zelf onderdrukt worden hebben ze er voor over. Dat merken ze trouwens niet eens.
In die richting zou men ook een verklaring kunnen zoeken voor het antisemitisme dat door de Russische overheid wordt beoefend: als er mensen wegens ‘economische delicten’ worden gefusilleerd zorgt men ervoor dat er flink wat joodse namen bij zijn. Het mes snijdt nu aan twee kanten: mensen die ‘economische delicten’ willen plegen (en dat zijn er heel wat) worden afgeschrikt door die doodvonnissen, zonder dat zij de pest krijgen aan de regering. Deze immers richt zich in hoofdzaak niet tegen hen, maar tegen die vuile joden.
Gelezen Chadwick: The decipherment of Linear B. Opmerkelijk hoezeer intelligente en exact en logisch te werk gaande mensen, zodra ze een discipline betreden die zich in het pre-wetenschappelijke stadium bevindt, ook onwetenschappelijk beginnen te denken. De gronden waarop men van 1900 tot 1950 aannam dat Linear B geen Grieks kon zijn waren wetenschappelijk gezien niet interessant: wat men opgroef aan potjes ‘verschilde’ van wat men aan gegarandeerd Griekse dingen opgroef. Twee ‘verschillende’ culturen kunnen echter natuurlijk best ongeveer dezelfde taal spreken, en twee op elkaar lijkende culturen twee verschillende talen. India en Canada schrijven beide Engels, Frankrijk en Duitsland twee verschillende talen. Om zonder dat men iets weet van een taal iets over die taal te beweren op grond van wat men aan andere dingen gezien heeft is onredelijk. Iemand als Ventris zag dat soort onredelijkheden, lijkt het, zeer goed als het om ontcijferen ging, maar het redeneren over welke taal een volk gesproken heeft zonder dat men over taalkundige gegevens beschikte doorzag hij niet als futiel. Te bewonderenswaardiger is het overigens dat hij zijn ontdekkingen deed tegen een vooroordeel in, dat hij zelf deelde.
Het geheim van groot kunstenaarschap wellicht onder meer in het naïeve verlangen het gewone en gemiddelde kunstwerk na te maken, waardoor, dank zij groot talent, iets veel beters ontstaat dan het origineel. Men zou, J.P. Marquand imiterend, een meesterwerk kunnen schrijven.
Als een stuk van Brecht niet gespeeld wordt dan is dat omdat de vijand er bang voor is. Wordt het wel gespeeld, dan is dat omdat de vijand wel moet zwichten voor de overmacht van de combinatie van - niet toevallige! - artistieke kwaliteit van het stuk en de vredeswil van de massa of iets dergelijks. De kracht van dit soort redeneringen is tweeledig. Ten eerste gaan zij altijd op doordat zij zowel het niet als het wel opvoeren van Brecht kunnen verklaren. Ten tweede behoren zij tot de grovere, met ressentiment geladen, kwaaddenkende visies op de motieven van 's mensen handelingen; met het veronderstellen van kwade trouw bij het beoordelen van iemands handeling of mening heeft men bij een groot deel van het publiek direct succes, en slechts weinigen hebben belangstelling voor de werkelijke, niet zo gemakkelijk te achterhalen, soms vrij gecompliceerde combinatie van oorzaken die leiden tot het al of niet op het programma nemen van Brecht, het uitbreken van een oorlog of het toekennen van een loonsverhoging of het uitreiken of weigeren van een paspoort aan Paul de Groot. Daarbij komt dan nog dat de communistische gelovige meer geinteresseerd is in het bedenken van een marxistische ‘verklaring’ dan in het verschijnsel dat hij verklaren gaat. Zeer terecht merkt een van de figuren in Pasternaks Zjivago op dat hij niet van marxisten houdt omdat die ‘zich niet voor de waarheid interesseren’.
Aldanov wijst er op dat in Oorlog en Vrede op de naamdag van Natasja Rostova de gasten over la comtesse Apraksine spreken. In Anna Karenina, bij mevrouw Bool, waar Levin op visite komt, hebben ze het alweer over gravin Apraksin. En in de salon van Maslennikov in Opstanding spreekt men ook weer over Apraksine.
De merkwaardige neiging van vele critici van de leer om de motieven van mensen als Marx en Lenin zeer hoog aan te slaan. John Strachey, die Lenins optreden noodlottig acht voor Rusland en de hele wereld, zegt
| | | | niettemin dat hij ‘had a fanatical desire to improve the lot of his fellow men. His most terrible acts, such as the suppression of the Kronstadt rebellion, or his utter disregard, for several years, of mass starvation in the Russian countryside, were unquestionably motivated by a messianistic belief that all this was indispensable for the final happiness, well-being and grandeur of the human race’. Dergelijke uitingen, ook over Marx, zijn legio. Dat deze mensen vooral werden bewogen door dorst naar macht en dat de mensheid en het proletariaat hun evenzeer ter harte gingen als laat ons zeggen Mussert de grootheid van het Nederlandse volk - welhaast iedere onderzoeker zal dat verwerpen. En toch: men tone mij één enkele brief, één enkele herinnering van een tijdgenoot, één enkele passage uit het werk van Marx of Lenin waaruit echte, eenvoudige deernis met de armen en vertrapten, echte - bij andere socialisten soms zo fraai optredende - verwachting van een betere samenleving blijkt. Men zal mij wijzen op de hoofdstukken van het Kapital waarin de ellende der Engelse proletariërs wordt geschilderd. Men leze die passages eens rustig over. Er is ongetwijfeld verschil, maar toch is de toon te vergelijken met die van een Pravda-redacteur die het gebrek aan geestelijke vrijheid in China hekelt. Niemand zal het in zijn hoofd halen dat het stuk van die redacteur wordt ingegeven door een diep verlangen naar vrijheid.
Naar aanleiding van lezing over humor en het samenhangen van kunst met het menselijk vermogen zich dingen voor te stellen: men zou kunnen zeggen dat de mens een actief geheugen heeft. Of het zo is of niet weet ik niet, maar je zou je kunnen voorstellen dat een dier zich iets pas herinnert als het zo ver is, maar dat de mens zich de dingen herinnert ook wanneer zij niet aanwezig zijn. Die afwezigheid van voorstelling zou dan de zeer goede passieve herinnering van dieren ‘verklaren’. De hond Archos herkent Odysseus onmiddellijk, na twintig jaar - of was het tien jaar? Waarom? Omdat hij al die jaren geen moment aan Odysseus gedacht heeft. Het beeld van Odysseus ligt vers en onbeduimeld in zijn geheugen. Penelope heeft echter dat beeld zo vaak te voorschijn gehaald dat het onherkenbaar geworden is.
Laatst hoorde ik voor de radio iemand bidden die allerlei moderne woorden gebruikte en speciaal aandrong op hulp voor hen die zich in een ‘grenssituatie’ bevonden. Hij meende blijkbaar dat God dit betekenisloze modewoord wel zou begrijpen. Het klonk lachwekkend en beschamend, en ook beledigend tegenover Iemand die, met name in de boeken des Ouden Verbonds, Zich heeft doen kennen als een uitstekend stilist. Ik weet eigenlijk niet zeker of je ‘zich’ hier met een hoofdletter moet schrijven.
In een notitieboekje van Pjotr vorst Vjazemski vindt men vrij dicht opeen de volgende aantekeningen:
Na de Bartholomeusnacht deed Karel IX aan alle gouverneurs het schriftelijk bevel toekomen alle Hugenoten te doden; vicomte Dort, commandant van Bayonne, antwoordde de koning: Sire, ik heb bij burgerij en troepen eerlijke burgers en dappere soldaten gevonden, maar geen enkele beul; daarom vragen zij en ik uwe majesteit onze armen en ons leven te gebruiken voor dingen die mogelijk zijn.
Crillon weigerde de hertog van Guise te vermoorden, maar bood Hendrik III aan met hem te duelleren.
Montmorin, gouverneur van Auvergne, schreef aan Karel IX: Sire, ik ontving onder het zegel van uwe majesteit het bevel alle protestanten te doden die zich in mijn gebied bevinden. Ik heb te veel achting voor uwe majesteit om niet te denken dat deze brieven vervalst zijn; en als, wat God verhoede, het bevel inderdaad van u afkomstig is, dan acht ik u te zeer dan dat ik u zou gehoorzamen.
Bovenstaande citaten zijn bij wijze van spreken geheel in strijd met de ethiek van
| | | | het communisme. Er is geen geval bekend van een communist, die aan laat ons zeggen Marx, Engels, Lenin, Trotski, Stalin een antwoord deed toekomen als dat van Dort, Crillon of Montmorin. Als er bevel komt om een aantal hugenoten of joden of anderen te doden, dan moet dat bevel worden uitgevoerd, hoe akelig men het ‘subjectief’ ook vindt dat te doen. Wie het zou weigeren zou een slecht communist zijn. De communistische moraal kent eigenlijk de opvatting niet, dat het doden van iemand die zich aan geen misdaad heeft schuldig gemaakt verwerpelijk is. Het doden van onschuldigen kan immers historisch noodzakelijk zijn. Het behoeft geen betoog, of liever gezegd het zou geen betoog behoren te behoeven dat deze ‘historische noodzakelijkheid’ niet meer is dan een kreet, een alibi om ongestraft te moorden, en even zinloos als ‘la gloire de la France’ waar Napoleon zoveel lichtingen Franse jongelieden aan offerde, of ‘het voortbestaan van het Duitse volk’. Het gekke is, dat geen ontwikkeld mens gelooft dat het uitroeien van de Nederlandse joden door Hitler betreurenswaard, maar ‘historisch noodzakelijk’ is geweest, maar dat menigeen met een universitaire opleiding gaarne bereid is de historische noodzaak van de terreur van Robespierre of Stalin te erkennen. Daarbij is het opmerkelijk dat geen enkel auteur die met deze woorden werkt ooit een poging gedaan heeft om aan te tonen in hoeverre de dood van honderdduizend Nederlandse joden het voortbestaan van het Duitse volk gunstig beïnvloed heeft - pardon, ik bedoelde: welke onschatbare verworvenheden de bevolking der USSR op het ogenblik zou missen als Stalin zeg tien millioen mensen minder ter dood zou hebben laten brengen. Met het optimisme van het begin der 19e eeuw laat Vjazemski op zijn notities volgen: ‘Zou er in
het Russische leger geen enkele Dort zijn? Zelfs al was er maar één, welk een keten van gevolgen zou zulk een daad met zich meebrengen!’
De kameraden maken in vele gevallen de indruk ervan overtuigd te zijn dat zodra zij zich fatsoenlijk gaan gedragen hun zaak verloren is.
Sommige woordspelingen zijn niet te vertalen, maar wel uit te leggen. Het Russische pir (spreek uit: pier) betekent ‘feest’. Ons pierewaaien is er van afgeleid. Poesjkin heeft een eenacter in verzen geschreven onder de titel Pir vo vremja čumy: feest tijdens de pest. Stalin heeft na de laatste oorlog in Moskou een aantal monumentale taarten neer laten zetten, waarvan de stijl door sommige Russen vergeleken wordt - in ongunstige zin overigens - met het ‘Russische empire’ van het begin der 19e eeuw. Men spreekt dan van ‘Stalin-empire’, Russisch: stalinskij ampir. Een Rus zei eens tegen me: je zou kunnen spreken van Stalinskij ampir vo vremja čumy.
De volgende anecdote verliest slechts weinig in vertaling. Dat weinige zit hem hierin, dat in het Pools ‘in één land’ en ‘in het ene land’ door dezelfde uitdrukking worden weergegeven. Isaac Deutscher, de in Engeland wonende dissidente Poolse communist, schrijft in de Sunday Times een artikel, waarin hij de Poolse intellectuelen verwijt dat zij zo tegen hun regering tekeer gaan. Men kan, schrijft hij, nu eenmaal niet het socialisme opbouwen zonder zekere burgerlijke vrijheden prijs te geven. Op dit artikel verschijnt een reactie - zo wil het althans de anecdote - in de Warschause Nowa kultura: Deutscher had natuurlijk gelijk, maar zijn raad aan de Poolse intellectuelen deed een beetje denken, aldus het blad, aan het antwoord van de rebbe aan de jongeling, die hem vroeg of het mogelijk was om het ‘socialisme in één land’ te verwezenlijken. Na lang nadenken had de rebbe namelijk geantwoord dat dit wel degelijk mogelijk was, ‘maar dan moet je in een ander land gaan wonen’.
Eenrichtingsverkeer: Luns is getrouwd met iemand die tot een familie behoort die een groot deel van de aandelen van ik weet niet precies welk concern bezit. Dit bewijst dat Luns niet meer is dan een zetbaas van dit concern. Marx is getrouwd met de zuster van de Pruisische minister van binnenlandse zaken. Dat bewijst niets.
Naar aanleiding van la comtesse Apraksine: een schrijver kan soms jarenlang door een motief geobsedeerd worden. In Sid Hawker laat John Masefield een haan kraaien aan boord van een schip, en dat kraaien wordt beantwoord door hanen aan de vaste wal. Hij laat die hanen weer opnieuw kraaien - en en nu naar mijn smaak veel beter - in The bird of dawning. Thomas Mann liep een mensenleeftijd rond met het motief van een moord in een rijdende tramwagen, waar de vonken onderuit springen. Ik word al jaren gekweld door het verlangen een comedie te schrijven die in de gemeente Schoorl speelt. Een van de figuren van dat stuk zegt tegen een vriend, hem de voordelen van de streek uitleggend: ‘Bij goed weer kun je soms A. Roland Holst voorbij zien komen’.
|
|
|