|
| |
Hollands kwartier
N. Scheepmaker
Over Agnès Varda als regisseuse van Cléo geen kwaad woord, maar haar film van om en nabij vijf kwartier die als een uit zijn krachten gegroeide kleuter toch nog mee mocht doen bij de ‘courts métrages’ in Cinétol-Amsterdam: La pointe courte, bezorgde me op den duur zo de zenuwen, dat ik met het klamme zweet in mijn handen het einde zo snel mogelijk nabij wenste. Deze film werd vertoond in het kader van de Nouvelle Vague, een richting die blijkbaar even veelomvattend is als de zee zelf, wanneer Jean-Luc Godard met zijn creatieve camera ertoe behoort samen met Agnès Varda met haar La pointe courte. Nimmer tevoren zag ik rond een ruwe bolster een zo blanke pit, nooit tevoren waren authentieke vissersmannen en -vrouwen zo in scène gezet; op een verbluffend knappe manier vaak, maar anderzijds zo uitgekiend, zo compositorisch het volmaakte nastrevend, dat je er wee van werd. De typerendste scène vond ik die, waarin men rechts in het beeld twee pratende vissers zag. Dat was mooi, dat hoorde zo, de bekende boom op de voorgrond om het kiekje meer diepte te geven. Op de achtergrond zag men intussen een soort boegspriet die ter opluistering van een feest over het water hing en waarover jongens om de beurt naar het topje moesten lopen om een prijs te winnen. De boegspriet liep in het beeld van rechts naar links, maar verdween er halverwege uit. Wat zagen we nu op de achtergrond van de twee pratende vissers? Jongens die balancerend over de balk liepen, en dan steeds, vlak voor de linkerkant van het scherm, omtuimelden in het water. Compositorisch zat het allemaal zeer snor, maar je kon je niet aan de verdenking onttrekken dat Agnès Varda op de boegspriet met krijt een
streep had gezet en gezegd had tegen die jongens: denk erom, tot hier, en dan val je in het water! Godard regisseert vanuit de camera, Varda (althans in dit filmpje) naar de camera toe.
Pieter van Vollenhoven maakte zijn rijtoer door Den Haag in een auto met een AA-nummerbord. Poll: ‘Zijn eerste AA-Erlebnis!’
Als voorfilm bij De tijger lust ze rauw (heel vermakelijk, heel goed ook) van Claude Chabrol, draaide, althans in Rialto, een alpinistenfilmpje van Russische origine. Merkwaardig volkje toch, die Russen, zo doorzichtig naïef dat het op brutaliteit gaat lijken. Laat ik eerst echter even wijzen op een kenmerkend verschil tussen de commentatorstem bij Russische natuurfilmpjes en die bij Amerikaanse filmpjes in hetzelfde genre. De Amerikaanse is altijd opdringerig, drukdoenerig, schreeuwerig en gelijkhebberig, de Russische daarentegen (en dat werkt op den duur net zo enerverend) is gevoileerd, ingekeerd en geïntimideerd, het laatste voornamelijk omdat het op -eerd moest eindigen. Zo ook in dit filmpje, waarin dramatisch getoond wordt hoe alpinisten, baggerend
| | | | door hoge sneeuw op een Russische Alp, op een rugzak stuiten, waaruit een dagboek tevoorschijn komt waarin een tocht beschreven staat naar een bergtop, ergens in Georgië, langs een weg die nooit eerder begaan was. Beloofd wordt vervolgens dat de inhoud van het dagboek, de dramatische tocht dus die daarin beschreven staat, zal worden gereconstrueerd. O.K., dat kan interessant zijn. Om te beginnen worden we voorgesteld aan de leden van de groep, een vader en zoon, en nog een paar anderen, allemaal met naam en toenaam. Niet duidelijk wordt, of dat toevallig de werkelijke beklimmers zijn, of stand-ins, voor het filmverhaal, maar goed, de belangstelling is gewekt. Daar gaan ze op weg! Sjokke sjokke sjokke, mooi hoor, al die natuur en die gevaarlijke afgronden, en nu maar niet bedenken dat de cameraman op drie meter afstand, dus met één been in die afgrond zelf, op zijn gemak staat te filmen, Tenslotte is men nog vierhonderd meter van de top af, wordt er dramatisch maar nog altijd gevoileerd gemeld. Een peuleschilletje, denkt men, één keer de sintelbaan rond in het stadion, maar zo is het natuurlijk niet! De helden zijn vermoeid, alleen de vier sterksten gaan naar de top, onder wie de vader, maar niet de zoon. ‘Er zal op zo'n moment heel wat in zo'n zoon omgaan’, denk je gedwee, maar godzijdank (leninzijdank, zo men wil), de top wordt bereikt, vier houwelen staan eendrachtig tegen de hemel aan in het sneeuw gestoken, nu nog terug. Zullen ze het halen? De eenmaal gewekte spanning wordt bijna ondragelijk. Uit de voorgeschiedenis bleek al wel, dat niet alles even voorspoedig verlopen is (de gevonden rugzak, met het dagboek dat plotseling afbrak!), maar wie van de vier hebben het niet gehaald, alle vier niet, de vader niet of die als enige juist wel?, en hoe was het toen de zoon te moede?, vertel
verder, vertel verder! Maar het filmpje vertelt niet verder. Het begint flink te waaien op de top, de houwelen, die eerst zo fier tegen de hemel stonden afgetekend, lijden aan verzakking, en we begrijpen: met de eigenaars van die houwelen gaat het nu ook niet zo best. Dan krijgen we, terwijl de muziek aanzwelt, nog even de hemel te zien, en de commentatorstem zegt dat ons ondanks het feit dat er wel eens slachtoffers vallen, toch weldra weer nieuwe veroveringen te wachten staan in het berggebied. De muziek wordt nu oorverdovend, en op het scherm wordt het woord konec geprojecteerd, wat naar ik toevallig weet einde betekent. De film is uit. Nooit zullen we te weten komen hoe het is afgelopen met die mensen aan wie we eerst zo uitvoerig zijn voorgesteld. Ze zullen wel doodgevroren zijn, maar dat had ik dan wel graag even gehoord. Russen hebben aan zulke nadere gegevens blijkbaar geen behoefte. Er is al genoeg ellende in de wereld, en nu kunnen zij altijd nog denken dat althans de vader, zij het met bevroren tenen, nog bijtijds door zijn zoon gered werd. Dat heet sociaal-realisme, ze zijn er erg op gesteld in Rusland.
Groot nieuws! Pieter heeft zich verloofd!
In Wending heeft prof. Patijn geschreven dat het koningshuis in Nederland onbedreigd is, en dat er daarom rustig over geschreven kan worden. Het is een standpunt, al denk ik dat hoe bedreigder het koningshuis is, hoe meer er over geschreven zal worden. Zo zijn we wel. Je krijgt trouwens vaker de indruk dat men er eerder voor terugschrikt in kritische zin (want daar gaat het natuurlijk om) over ‘onbedreigde’ instituties te schrijven dan dat men dat ‘onbedreigd zijn’ als een aanmoediging beschouwt. Neem bijvoorbeeld Toon Hermans, grotere institutie is niet denkbaar, of het zou Luns zelf moeten zijn. Grote Toon is heilig, niet zoals Jezus die de wisselaars met de zweep de tempel uitjoeg (dat is Wim Kan, sommige Lutheranen denken zelfs dat dat Rinus Ferdinandusse is), maar als de Moeder Maria, wat trouwens meer in overeenstemming is met zijn geloof. Toon is onschendbaar, maar toch, als men zo'n show van drie uur objectief bekijkt, resteert er toch niet veel meer dan een kwartier van werkelijke kwaliteit. In één uitzending van Zo is het zit niet minder creativiteit verwerkt dan in zo'n hele Hermans-show, maar degenen die dat ook zien (de televisiecritici bijvoorbeeld) voelen zich wel genoodzaakt hun bedenkingen goed gedoseerd en een beetje gecamoufleerd neer te schrijven, omdat je nu eenmaal niet raakt aan het onaantastbare. It's not done. Wie ben ik, denkt de criticus, om weer als enige in den lande Toon niet om te bescheuren van de lach te vinden? En hij windt zijn oordeel als een mummie in welriekende, balsemende lappen. Hoe onbedreigder, hoe onaantasbaarder iemand is, hoe moeilijker het valt hem te kritiseren. Het feit dat prof. Patijn toch over
ons koningshuis schrijft bewijst dus, dat het wel degelijk bedreigd wordt. Een sensationele ontknoping.
Kop van het jaar, in het Algemeen Dagblad: ‘Buiklanding met gevolg van prinses’. Met goed gevolg, zullen we hopen.
Wij zijn echt geen volk van humoristen, schreef TAX in het Algemeen Dagblad. Ik
| | | | geloof daar niets van. Kan, Sonneveld, Hermans. Lurelei en Tingeltangel. Zo is het, Carrell en K-wartaal. Yrrah. Carmiggelt, Bomans en anderen, zij leven er dan toch maar goed van en zij zijn ook geen eenlingen zonder klankbord, geen roependen in de woestijn. Kan, Sonneveld en Hermans konden gelijktijdig in Amsterdam optreden voor volle zalen, Bomans en Carmiggelt worden gelezen als raven, Carrell, Zo is het en K-wartaal staan hoog genoteerd bij de kijkersenquêtes. We hebben ook een eigen humor. De Vlamingen bijvoorbeeld spelen altijd leentjebuur bij ons, Carrell en Hermans zijn ook voor hen de grootste grappenmakers op de wereld, en Bomans is er de meest gelezen Nederlandse schrijver. Wij zijn wel degelijk een volk van humoristen, de enige fout die ons aankleeft is dat we, net als bij lichaam en geest, de humor en ernst het liefst gescheiden willen houden. Deze hebbelijkheid zegt echter weinig of niets over de kwaliteit van onze humor, en van ons lichaam. Tenslotte zijn we het overbevolktste land ter wereld.
Zo is het liet in de tijd van de RAI-tentoonstelling een reeks foto's van autowrakken zien, waarbij een tekst van glanzend autodealersproza werd uitgesproken. Een aantal critici vond dat te cru, en omdat je iedere tv-criticus mag vermenigvuldigen met tienduizend om een idee te krijgen van het aantal kijkers dat met hem eens is, mag worden aangenomen dat dit ‘item’ niet zo best gevallen is in de huiskamers. Men zei: familieleden van hen die in die autowrakken de dood gevonden hebben, zullen de wrakken herkennen (zij hebben in de krant gestaan) en uiterst pijnlijk getroffen worden als er mee gemanipuleerd wordt terwille van een humoristisch programma. Daar zit iets in. Enkele dagen later was er op het beeldscherm de rustige serie Memorandum van een dokter, waarin de moeder van de man dood op bed werd aangetroffen, wat tot enige schijnheilige deernis omderwille van de buren aanleiding gaf bij zoon en schoondochter, die echter ogenblikkelijk begonnen de papieren in te vullen om het verzekeringsgeld te innen. Een situatie die je, thuis, zonder dode in huis, foei deed denken, maar hoevelen wier vader of moeder net gestorven was hebben, niet uit gebrek aan liefde, maar uit versuftheid of omdat het nu eenmaal een boel rompslomp meebrengt, zo'n begrafenis, hetzelfde gedaan: de formulieren ingevuld. Ik heb het zelf nog vanuit de verte meegemaakt, onlangs, mijn oude oom van 77 was gestorven, van de ene dag op de andere, hij had zo ziek als hij plotseling was nog voordat hij naar het ziekenhuis gebracht werd het formulier willen tekenen waarop zijn vrouw de AOW kon gaan halen. De volgende dag stierf hij, begrafenis moest geregeld worden, zijn zoon geeft zoals is voorgeschreven ook meteen het sterven aan bij de instantie waar de AOW gehaald moest worden, toen kreeg hij dat geld voor oma niet mee, ‘u had het beter niet
kunnen zeggen, maar gewoon het geld moeten innen’, zei de man achter het loket, nu duurt het wel drie maanden voor u het geld achteraf nog krijgt. Oma zingt het die drie maanden nog wel even uit, al heeft zij het allesbehalve breed, maar meteen is een geldkwestie onderwerp van gesprek geworden. Foei?, zoals het televisiespel terecht, in de gebruikte context suggereerde? Nee, maar familieleden van een gestorvene die net de hele administratieve rompslomp achter de rug hebben en nebenbei ook het verzekeringsformulier al getekend hebben, kunnen zich pijnlijk getroffen hebben gevoeld door zo'n scène, waaraan het feit dat oma aan het eind van het stuk natuurlijk weer verkwikt opstond uit haar diepe slaapje natuurlijk niets verandert. Toch zijn er op deze scène geen verontwaardigde brieven binnengekomen bij de NCRV. Het is dan ook niet hetzelfde. Het tv-spel is fictie, iedereen kan de situatie net zo veel of net zo weinig op zichzelf betrekken als hij zelf wil. De autowrakken hebben echter een onverwisselbare identiteit. Om helemaal safe te zijn tegenover de kijkers, had de Zo is het-redactie foto's moeten nemen van autowrakken in Amerika of Engeland.
In Het Parool van 19 januari reageert H.P. van den Aardweg op de laatdunkende kritiek die Max Nord op zijn vertaling van C. Asquiths ‘Married to Tolstoy’ had gegeven. Nord was tot de slotsom gekomen, dat V.d. Aardweg het Nederlands slecht beheerst. Deze raadt aan om Van Dale te raadplegen als hij nooit van ‘kopje buitelen’ heeft gehoord, legt uit dat een ‘slaand horloge’ een repetitiehorloge is dat de uren slaat, vraagt zich af wat er zo belachelijk is aan ‘bloedzuigers die werden toegepast’, en verdedigt ‘lopend dagboek’ als zijnde een dagboek dat nog niet afgesloten is. Tenslotte vraagt hij zich af waarom ‘loopt rondom een spoorwegstation’ niet mag.
Nord antwoordt in een bijschrift dat het tamelijk vruchteloos discussiëren is met Van den Aardweg. Ik citeer nu letterlijk Nord: ‘Ik raadpleeg gehoorzaam mijn woordenboek (Van Dale). Het zegt dat “kopje buitelen” “failliet gaan” betekent. De heer Van den Aardweg bedoelt toch “kopje duikelen”? En wat een lopende rekening is, weet ik
| | | | best; ook wat een lopend dagboek is: onzin, geen Nederlands. Natuurlijk worden geneesmiddelen en geneeswijzen “toegepast”, maar in het verband waarin het hier ter sprake komt, worden de bloedzuigers “aangewend” (bijvoorbeeld), niet toegepast. Hierbij laat ik het, de brief van de heer Van den Aardweg versterkt mij alleen maar in mijn overtuiging dat hij zijn Nederlands gebrekkig beheerst.’
Tot zover Nord. Het sympathieke in hem is, dat hij zich altijd zo trouwhartig blootgeeft. Het enige waar hij Van den Aardweg geen antwoord op geeft, is lopen rondom het station. Rondom is hier inderdaad fout, kan alleen als het een optocht is die het station rondom insluit. Het had rond moeten zijn, maar deze matstelling heeft Nord over het hoofd gezien. Bloedzuigers toepassen verbetert hij tot bloedzuigers aanwenden, och arme, terwijl aanwenden alleen figuurlijk gebruikt kan worden, zie Van Dale. Toepassen kan tenminste ook nog voor concrete zaken worden gebruikt. Grandioos echter, wordt Nord als hij kopje buitelen attaqueert. Hij heeft Van Dale geraadpleegd, zegt hij, en gemerkt dat het failliet gaan betekent. Ik heb ook Van Dale geraadpleegd. Blz. 1017 (Van Dale 1959) zegt: ‘kopje buitelen (buitelde kopje, heeft kopje gebuiteld), (onoverg.) over het hoofd tuimelen, duikelen.’ Hoe komt Nord in godsnaam aan failliet gaan? Dan moeten we op blz. 349 zijn. Daar staat: ‘kopje buitelen; - al buitelende vallen; in het water, van een plank buitelen; - (fig.) die koopman is gebuiteld, is over de kop, bankroet.’ - We zien dus dat Nord, de Slordige, buitelen verbindt met over de kop gaan en zo failliet gaan krijgt voor kopje buitelen. Als Nord eens begon bij het kritiseren van vertalingen, zijn voorbeelden zorgvuldiger te kiezen?
|
|
|