| |
| |
| |
Een slag in de lucht
W.D. Kuik
De autobiographie is een walgelijk verschijnschijnsel. Volgens Bouillet is het vooral in Duitsland een geliefd genre (1869, 10e druk). In Boston Massachusetts, naar men vertelt, schrijven oudste zonen van echt belegen Amerikaanse families biographieën over de gestorven vaders. Het komt voor dat vaders over hun jong gestorven zonen schrijven, neven over belangrijke kinderloze ooms, nichten over neven.
Dit laatste is natuurlijk al veel fatsoenlijker.
Aardig is het echter pas als men het dagboek van een talentvolle heer in handen krijgt, die geen familie en nog niet gestorven is.
Men bewerkt het en publiceert het zonder zijn toestemming onder eigen naam aldus:
In pride, in reas'ning pride, our error lies; All quit their sphere, and rush into the skies.
Essay on man. Ep. I.
Alexander Pope
Hoe ben ik toch tot het armzalige plan gekomen. Allereerst is daar de geur van smeerolie en de herinnering, schrijnend, aan een verloren vriend, een man geestig en beschaafd, vriendelijk, van grote bekwaamheden, geniaal, kortom: aan een onherstelbaar verlies.
Helaas het noodlot, wat anders, nam hem weg. Zoals heel treffend de dichter J. Brown A.M. in 1752 opmerkte: ‘Fate gave the word; the cruel arrow sped’. Wat voor een vloek rust er op het werk van de allerbegaafdsten dat het uiteindelijk slechts verderf en ongeluk brengt? Waarom trachten zij de krachten van de natuur te overmeesteren? Is het uit eerzucht, deze kwade neef van de genialiteit, uit niets ontziende nieuwsgierigheid, die ons al heel vroeg vermoedelijk het paradijs deed verkwanselen voor een appel?
Hoe het zij er rust op mij een onuitwisbare schuld. Verblind door mijn talenten, mijn indrukwekkende experimenteerlust, vloog hij, mijn vriend, als een mug in de kaarsvlam.
Reeds in mijn jeugd had ik een grote belangstelling voor de aeronautiek. Ik zie mij nog als knaapje, de katoenen voorschoot nauwelijks ontwassen, met mijn petje wuiven naar Olyslagers terwijl hij opsteeg in zijn lattenwinkel. Vrolijk zong men: ‘Als Olyslagers dood is dan krijgen we misschien, de helft van zijn centen en ook zijn vliegmachien’. Toen al, weggedrukt tussen de benen van de volwassenen op de Honingerdijk, begreep ik dat dit nog maar het begin moest zijn; er gaat meer in kinderen om, begaafde natuurlijk, dan men denkt. Welk een vreemde aantrekkingskracht hadden de verhalen die mijn vader vertelde over Otto Lilienthal. Zijn gruwelijk einde in een zweefmachien. De goede man deed het vast ter waarschuwing. Hij moet het voorgevoel gehad hebben dat mijn belangstelling mij op gevaarlijke wegen zou kunnen brengen, al huiverde ik echter van angst, tegelijkertijd was er ook een stem in mij die sprak: ‘O, afgrijselijk en toch glorieus is zulk een sterven’.
Hoog in de lucht zweeft men, een adelaar gelijk, dan is daar de val, duizelingwekkend, en men slaat te pletter tegen de rotsen. Geen kolom, geen marmeren zerk, alleen het eenvoudig houten kruis duidt de plaats aan zo nu en dan bezocht door een simpele koeherder of gemsenjager. Een eeuwige rust tussen de sombere kale bergen, waar slechts de blauwe akelei bloeit, dat bleke gevaarlijke bloemetje. Het graf van een gevloekte, een dwaze icarus, maar van een held.
Naarmate ik ouder werd en mijn bevattingsvermogen groter, groeide mijn belangstelling voor de luchtvaart. Vliegers, ballonnen, zweefvliegtuigen en tweedekkers bevolkten haast uitsluitend mijn gedachtenwereld en ondanks zijn later al te juist gebleken kwade voorgevoelens steunde mijn
| |
| |
vader me zoveel als in zijn vermogen lag. Hij gaf mij op mijn verjaardag, de boeken, met veel plaatjes verlucht, die verhaalden over het leven van de grote luchthelden uit de 1e wereldoorlog. Kent U de namen nog? Von Richthofen, Boelcke, Immelmann, Rickenbaker, Ball. Ze bestreden elkaar als edele ridders in Fokkers, Sopwith Camels en Blériots.
Het moet een wonderlijke gewaarwording geweest zijn voor de franse infanterie, toen ze zo vrolijk en onbezorgd voortmarcheerden op de weg bij Muhlhausen in hun kleurige rode broeken en blauwe jassen. Aan het asphalt werden ze genageld met grote stalen pijlen, geworpen uit een belachelijke houten duitse driedekker. Arme Turco's, hoewel een vlieger ging gemiddeld ook maar twee maanden mee, als hij tenminste de opleiding overleefde.
Ja ja, zo was het schamele begin van de totale oorlog. De lucht als derde element werd definitief in de krijgskunst betrokken en met welk een snelheid heeft de vliegerij zich daarna ontwikkeld. Van houtje touwtje bouwsels tot twee- en driemotorige reuzenvogels met stermotoren, passagierstoestellen en bommenwerpers, die duizenden kilo's aan last konden vervoeren.
Herinnert U zich nog de geheimzinnige foto in de London News? Millionair verdwenen uit Fokker F 7 (een product van Nederlandse bodem). Er stond een groot wit kruis op de plaats (het vliegtuig telde 4 zitplaatsen) waar de man gezeten had.
Alleen de Zeppelin heeft me nooit kunnen bekoren, terwijl ik alles wist over de laatste dornier vliegboot waarin tachtig passagiers plaats konden nemen had ik een gruwelijke verachting voor het zg. spectaculaire optreden van deze stille geniepige met gas gevulde luchtsigaren. Een decadent verschijnsel.
Trouwens het gezicht van de graaf zelf stond me ook niet aan. 25 kruisjes heb ik op mijn balk staan, vijfentwintig uit elkaar geplofte uitgebrande luchtschepen. Ik weet het, het klinkt onmenselijk, maar ik kan die dingen nu eenmaal niet uitstaan, werkelijke belangstelling, belangstelling die inzicht, smaak, kennis verraadt is critisch, kieskeurig en vaak wreed.
Ook de reclamevliegers in hun akelige kleine panderjagers konden mijn goedkeuring niet wegdragen. Brutaal voorzagen ze de lucht van rokerige, bijna onleesbare letters of sleepten een kermisspandoek achter zich aan waarop de naam persil prijkte. Een liederlijk optreden als men het vergelijkt met de heldhaftigheid van de oceaanvliegers. Een slag in het gezicht van de luchtvaart. Deze vulgaire ontwikkeling bracht mij op andere paden, stuwde mijn belangstelling toch nog in een andere richting.
Daar kwam bij dat er onderhand een tweede wereldoorlog was uitgberoken die mij een overvloed van tijd gaf om te lezen. Ik kreeg Flammarion in handen. In een slag was de belangstelling voor de planeten gewekt. Het ging me als Fontenelle; ik begon te philosopheren. Maar mijn eerzucht zocht hoger; ik wilde ze bereiken, betreden de onbekende hemellichamen: in ieder geval de maan. Ik wilde, gelijk de ongelovige Thomas, zien, betasten. Mijn eerste raket werd uit deze gedachten geboren en een oom bood me de behulpzame hand.
Hij was wat Verlaine van Kloos zei ‘un type’. Een fruit etende anarchist met een zeldzaam kinderlijke bewondering voor Stalin en God. Deze laatste lasterde hij zeker eenmaal per volzin. Hij dronk niet en hij rookte niet en droeg eveneens een führersnor. Hij dreef een kleine reparatie-werkplaats voor electromotoren en andere machines, bouwde weegschalen en sterrekijkers voor zijn plezier.
De chemie was zijn laatste toevlucht. Hij bezat alle blauwe banden van de grote ziener Verne. In de zomer kon men hem vinden op zijn zinken plat boven de werkplaats. Daar zat hij geheel naakt te zonnen, bruin als een okkernoot tot op hoge leeftijd, als hij tenminste niet bezig was zijn vrouw aan te blaffen. Hij blafte haar in ongeveer 15 jaar dood. Daarna richtte hij zijn driften op de morsige kinderen van de buurtbewoners, waar hij grote stukken ijzer naar beneden wierp van af het plat als ze hem uitjouwden.
| |
| |
Een begaafd mens met alle onevenwichtigheden van dien. Lelijk, lang, mager, met twee onheilspellende zwarte pitogen in het hoofd en een paar reusachtige kaken van een wolf uit de Kaukasus, had hij inderdaad iets van een in 1914 krijgsgevangen gemaakte rus bij Tannenberg na de ontluizing (zie tijdschrift de Grote Oorlog, October 1914, pag. 16).
In zijn jeugd was hij een soort verwende fat geweest die witzijden sjaals droeg van f 40, - en zwarte lakschoenen. Ik weet dit uit de verhalen die de ronde deden in mijn familiekring. Knelis was geen lekkere knaap geweest. Hij weigerde een zeer goed betaalde baan als 1e electricien op de Nieuw Amsterdam omdat hij niet van huis kon. Schoffeerde de directeur van de electrische centrale, leende geld van zijn vader, trouwde en begon dat wonderlijke eigen bedrijf. Schreef in om het nieuwe ziekenhuis van licht te voorzien; de opdracht werd hem gegund. Een belangrijke eervolle taak waar U niet te licht over moet denken. Het was nog niet de tijd dat alles pasklaar door de industrie geleverd werd en men de zaak slechts behoefde te monteren. Er kwam nog veel vindingrijkheid en knutselarij aan te pas. Met het aan elkaar lijmen van een paar draadjes en het vastdraaien van enige stekkermoertjes was men niet klaar. Ouderwets vakmanschap moest zich paren aan een geduldig zoekende, tastende, experimenterende uitvindersgeest.
Het aanleggen van de verlichting en de nodige electrische apparatuur voor een ziekenhuis was toen zeker even moeilijk als het vervaardigen van een betrouwbaar werkende electrische stoel nu.
Het Philipskruid was nog niet volwassen; radiolampen en inductiespoelen werden met de hand vervaardigd. Men kon de radiolampenblazer zien rondlopen met zijn omvangrijke borstkas; een levensgrote blaasbalg met schilderachtig geschroeide vingers en pittoresque uitgeteerde gelaatstrekken. Helaas waar blijven die jaren. De electriciteit is al lang geen wonder meer. De mexicaanse hond is een fabeldier geworden.
Ik herinner me als de dag van gisteren hoe drie ongetrouwde ooms van vaderszijde in jaeger onderbroeken en borstrokken gehuld op zondagmorgen op zoek waren naar een gereformeerde kerkdienst met de nieuwe honingraat spoelen. Dat komt nooit meer terug. Slechts wie deze tijd heeft meegemaakt zal de techniek als een wonder beschouwen. Ik betwijfel ook of er nog vele uitvinders schuilen onder de jongeren. Het is te gewoon, te vanzelfsprekend geworden. Floep het licht aan. Floep het licht uit. Zo komt men niet tot grote indrukwekkende prestaties. Zo slaapt de geest in. De generatie der uitvinders staat op het punt in het graf te dalen. Dergelijke mensen zal de wereld niet meer zien. Misschien staat er eenmaal een Cooper op om ze te verheerlijken, maar daar zal het dan ook bij blijven.
Enfin, U kunt begrijpen, de opdracht was een kolfje naar de hand van mijn oom; hem als het ware op het lijf gesneden. Het karwei kwam gereed binnen de gestelde tijd en alles ging schitterend tijdens het proefdraaien. Zijn arbeid verspreidde werkelijk een zee van vreugdevol licht. Twee dagen echter na het officiële ingebruiknemen van het ziekenhuis brandde de hele soep door. Treurig, tijdens een belangrijke operatie. Financiëel is hij de slag nooit te boven gekomen. Toch was hij een geniaal mens. Hij nam zonderlinge proeven met muizen en meelwormen, bouwde een electrische wekker en een broodzaag, repareerde ondertussen de gevaarlijkste, wonderlijkste en oudste houtzaagmachines in Europa ooit vertoond. Men kon met recht van deze apparaten zeggen: geef je ze de vinger dan nemen ze de hele hand, en ontwierp een rauwkost machine. U begrijpt nu mijn bewondering, ja verering voor deze man, ondanks de moeilijke en zelfs kwaadaardige kanten van zijn persoonlijkheid.
Het speet me werkelijk dat onze verhouding verkoelde na het afvuren van mijn eerste raket, gelukkig een niet al te grote, in zijn tuin. Het ding sloeg een meter boven de grond uit elkaar; er bleef geen ruit heel in het huis en mijn oom die de start van nabij meemaakte zag er uit als een verschroeide zoon van Cham. Hij wees me op staande voet de deur; half werk kon hij niet verdragen.
Het is eigenlijk wonderlijk hoe de eerste de beste domkop, die nauwelijks een wagenwiel van een molenrad kan onderscheiden, door het vervaardigen van een simpele muizenval of een nieuw model krantenhanger de gehele wereld aan zijn voeten krijgt, terwijl werkelijk genialen vaak tobberig door het leven gaan omdat het directe resultaat van hun pogen zo weinig aanspreekt. Persoonlijk heb ik nog geluk gehad; lichamelijk letsel liep ik niet op. Denk aan Edison: een simpele oorvijg van een conducteur was voldoende en eeuwige doofheid zijn deel.
Ik begreep door deze mislukking dat ik vooreerst mijn plannen had op te geven. Trouwens het ontbrak mij aan middelen om een grotere raket te bouwen. Mistroostig wendde ik me weer tot het theoretische deel van mijn wensdroom en bestudeerde ijverig alles wat ik in handen kon krijgen over even- | |
| |
tuele mogelijkheden om in de ruimte te reizen. Heel in het klein experimenteerde ik met springstoffen om hun aandrijfkracht te meten in norit tubes en oude patroonhulzen.
Toch schijnt het aan de werkelijk creatieven onmogelijk uitsluitend met de intelligentie of liever het brein te werken; zich uitsluitend theoretisch bezig te houden met welk probleem dan ook. Er school geen kamergeleerde in mij en dat geklungel met patroonhulzen gaf op de duur natuurlijk geen voldoening. Leest U er de geschiedenis maar op na: alle grote mannen hadden belangstelling voor de praktijk, Napoleon, deken Spilberry, Da Vinci, Lodewijk de Zestiende, Guy Fawkes. Ze zochten een bezigheid voor de handen. Ik kreeg zo een nevenbelangstelling voor het tekenen. De beeldende kunst. En weinig kon ik vermoeden dat juist dit de weg was die de voorzienigheid had uitgestippeld om tot de uitvoering van mijn plannen te komen. Dat mijn droom via deze weg bewaarheid zou worden. Hoewel, eigenlijk was het niet vreemd. Het is juist de kunstenaar nog meer dan de geleerde die steeds bezig is zich te verwerkelijken in zijn arbeid. Is niet het tekenen de vader van al het door mensenhanden geschapene? Ja, is het zo gek de algod, de oer-schepper der dingen je voor te stellen als een reusachtig graphiet potlood dat koortsachtig voorthuppelt over een onmetelijke tekenplank met papieren bezaaid, het heelal ontwerpend en her-ontwerpend? Waarom was daar eerst het licht? Om te kunnen ontwerpen natuurlijk, om te zien, te tekenen, daarom alleen!
Maar ik dwaal af, ik zal U niet verder vermoeien met mijn speculaties, hoe interessant overigens, over de schepping. Wie ben ik? Een Darwin, een Wallace, een dominee Potter? Zou ik de vermetelheid hebben mij met deze illustere personen te vergelijken?
In het begin stond mijn tekenen geheel naast mijn belangstelling voor de ruimtevaart. Ik vervaardigde landschappen, veldslagen, spierbeelden (o.a. van sigarenbandjes en postzegels) om mij te oefenen, en hanteerde alras de olieverf tot groot genoegen mag ik wel zeggen van mijn familieleden, die menig aardig stukje boven het buffet hebben hangen. Natuurlijk is men als schilder, als artiest geneigd zich te verdiepen in het leven van de allergrootsten uit het vak, de eeuwigen. Allicht valt er iets van te leren. Zouden anders begaafde mensen als Vasari, Schramm en Vosmaer zich hebben ingespannen? Zij hoopten natuurlijk dat de levensloop van de geniale kunstenaars tot voorbeeld zou dienen voor het nageslacht, vandaar hun moeizame arbeid om alles over deze mensen op te tekenen. Wie zich aan een ander spiegelt, spiegelt zich zacht zegt men wel, maar een gewaarschuwd man telt ook voor twee. Zo heb ik door het aandachtig lezen b.v. van de heer Auguste Brouet zeer goed begrepen dat onze 17de eeuw, hoe groot dan ook, toch niet te vergelijken is met schilders van klasse als Meissonier, Decamps of een schilderes als mevrouw de Pointeville. Zij gingen niet bankroet, noch speelden ze de poortwachter of, excusez le mot, de hoerenbaas en maakten zeker 200 francs, in goud van-zelf, voor een stukje. Krijgt men op die manier al studerende de werkelijke waarde van de beeldende kunst door, dan is het niet vreemd dat men in aanraking komt, aangetrokken wordt tot de grote meesters van de Italiaanse schilderkunst. Al was hun leven vaak niet smetteloos, groter geest, groter beest, zeg ik maar, het aanzien dat zij genoten staat buiten kijf. Zij vielen niet dronken, hongerig, bevangen door de koude van de trap. Zij werden zelden van de armen begraven. Ze twistten met kardinalen over de uitbetaling, lichtten hertogen en graven op, traden in vreemde dienst, voerden een grote staat. Welk een bewijs voor hun geniale kwaliteiten.
Geen wonder dat ik een biographie in handen kreeg over Leonardo Da Vinci, geschreven door de heer Mynzkievitsch, een werkje uit het duits vertaald. Het was van afbeeldingen voorzien en werkelijk een openbaring voor me. Wat een wonderlijke man. Welk een grapjas en toch weer werkelijk ernstig. Werkelijk verstandig wist hij zich uit moeilijke situaties te redden door steeds bijtijds van woonplaats te veranderen. Wat wist hij de mensen al niet voor te spiegelen en dan zijn technische belangstelling. Ik begreep: hier lag mijn grote voorbeeld. Kunstenaar en ingenieur in één adem. Ik zette mijn raketdromen om in tekeningen, gedurfde artistieke tekeningen en mijn eerste succesvolle tentoonstelling liet niet lang op zich wachten. Deze expositie bracht me het onvergetelijke contact met de heer Boersma, voor mij al gauw Jacques. Hadden eerst de doden mijn werk bepaald, afgezien van mijn oom, nu zou een grote levende persoonlijkheid, een invloedrijk en schrander man, dat gaat lang niet altijd samen, zich over mij ontfermen. Meer dan zakelijk. Vriendschap is hier het enige en juiste woord, al wordt het vaak misbruikt in onze dagen nu deze vlag nog wel eens een lading dekt die slechts uit wederzijds eigenbelang bestaat.
De heer Boersma zoals ik hem toch eerbiediglijk zal blijven noemen, beschaafde lezers hebben geen voornamen van node,
| |
| |
was een van de zeer begaafde kunstcritici in ons land. Een man waar men rekening mee diende te houden. Het bijzondere in mijn geval was, dat hij niet alleen mijn tekeningen bewonderde, dat spreekt haast vanzelf, maar dat hij gegrepen werd door de dromen die er achter staken, ja dat hij niet twijfelde aan de uitvoerbaarheid van mijn artistieke werktekeningen. Hier was de wereld van de
kunst de wereld van de wetenschap weer eens ver vooruit. Artistieke kunstzinnige persoonlijkheden konden vertrouwen hebben waar de wetenschap angstig terzijde bleef staan. Dromen zijn echter gevaarlijker dan men denkt, deze harde waarheid ondervond ik aan den lijve.
B. was een man met ongelooflijke overtuigingskracht, een gloedvol redenaar, een apostel. Hij had een ontzag inboezemende gestalte, een fors breed gevormd gezicht, diep peilende ogen, een stevige neus en een zachte melodieuze maar toch indringende stem. Keurig gekleed, elegant, een man van de wereld in zijn optreden met een zekere mistroostigheid, gekwetstheid in zijn houding, zo dat ieder dacht hem iets misdaan te hebben; hetgeen hem zeer behulpzaam was om plannen die hij ten uitvoer wilde brengen met de medewerking van anderen voor elkaar te krijgen. Ik mis deze kwaliteiten geheel. Hij schreef om te beginnen een groot aantal hooggestemde artikelen over mijn werk in alle bladen waar hij maar een letter in kwijt kon, organiseerde niet aflatend een aantal tentoonstellingen van mijn tekeningen en hield er lezingen over. Zette tijdens een dergelijke bijeenkomst, de televisie was in de zaal, een belangrijk hoogleraar te kakken omdat deze twijfelde aan de wetenschappelijke verantwoordheid en de technische uitvoerbaarheid van mijn plannen. Hij richtte een uitvoerend comité op. Het werden onvergetelijke dagen. Vooreerst was daar geld nodig, geld in stromen, geld, geld en nog eens geld. Het is van deze plaats af dat ik hulde wil brengen aan twee oude mensen, volgelingen van het eerste uur. Ogenschijnlijk onbetekenende figuren, randfiguren in een kleine provinciestad, maar in werkelijkheid edele zielen die door het bijzondere op deze wereld gegrepen konden worden. De heer J.H. Moesman en J. van Malsen. Als eigenaars en uitmaanders van een aantal oude woningen in de stad U. hadden ze hun leven gesleten. Onbemind, zelfs een weinig gehaat en gevreesd. Op het laatst was deze arbeid hen te veel geworden. De heer Moesman moest trouwens zijn werk om gezondheidsredenen opgeven. Zijn wat opgewonden karakter deed hem te veel in conflict komen met al die zeurderige, kleine
krothuurders die nooit op tijd betalen en alleen maar schijnen te leven met problemen over ongeverfde deuren, lekke goten en stinkende zinkputjes. Hij vertoonde zich zeker moment op straat, gekleed in een flanellen laken, het hoofd gedekt met een papieren steek en verklaarde Napoleon te zijn. De dokter verbood hem alle arbeid, gaf hem zelfs te kennen dat hij zijn geest wat meer zou moeten richten op hogere waarden.
Dit is wellicht de reden geweest waarom de heren zich interesseerden voor mijn plannen.
| |
| |
Van Malsen zelf zou vermoedelijk minder belangstelling hebben gehad. Zijn geest, hoewel gevoelig en muzikaal, richtte zich meer op de genoegens van het leven. Hij kon zich met zijn vrouwelijke huurders best verstaan, maar hij wilde zijn compagnon hier niet aan opofferen en het avontuur trok hem wel. Zij schoten mij het geld voor mits zij de tocht mee konden maken. Eigenlijk niet zo'n onvoordelig zaakje als je rekent dat ze hoogstens vier oude krotjes in de raket investeerden. Onnodig kostbaar zou de uitvoering niet worden. Nu is het bouwen van een raket op zichzelf niet erg moeilijk. Een rond, tubeachtig metalen karkas met raampjes ziet er al gauw betrouwbaar uit; de kunst is het geval van de grond te krijgen. De springstof, daar zit hem de kneep.
Hier kwam als redder in de nood een zeer bijzondere figuur op de proppen en het bleek weer eens hoe belangrijk publiciteit toch is. Zonder de krantenstukken had de man nooit contact met ons opgenomen. Ogenschijnlijk een amateur was hij op zijn terrein een uiterst bekwaam deskundige. De zg. echte deskundigen hielden zich vanzelfsprekend weer niet thuis, hadden allerlei domme bedenkingen. Ik had persoonlijk natuurlijk wel wat geëxperimenteerd, maar in het klein, niet voldoende om zekerheid te hebben dat de aanvangssnelheid groot genoeg zou zijn. En juist door mijn uitgebreide chemische kennis kende ik het bestaan van zoveel springstoffen, dat ik niet recht wist welke te kiezen. Hier was een man van eenvoudige practische ervaring nodig, geen ziener.
De springstofdeskundige Vijlbrief was precies de geschikte figuur. Hoewel van beroep geen chemicus, had de oorlog hem toch in staat gesteld ruime ervaringen op te doen met explosieven. Hij vertelde me dat zelfs een paar ons kaliumchloraat + wat kaliumnitraat + houtskool een ontploffing konden veroorzaken, voldoende om een geheel schoolgebouw met bonkaarten en persoonsbewijzen gevuld, in de lucht te laten vliegen. En als U zich nu eens bedenkt hoe zwaar papier is (bent U wel eens als colporteur met een complete Winkler Prins langs de deur geweest?) dan begrijpt U waar in principe onze brandstof uit zou bestaan.
Natuurlijk kwam er nog iets bij, maar ja, dat wordt te ingewikkeld om U uit te leggen. Het ontsteken zou bijvoorbeeld geschieden met een zg. natte lont. Dat is een buis gevuld met zwavelzuur, die met behulp van een veer en een drukknop van buiten af te bedienen, verbrijzeld wordt. Kaliumchloraat en zwavelzuur geven samen een explosie, gelooft U mij.
Deze eerste klap ging natuurlijk om de aanvangssnelheid te verkrijgen die nodig is om aan de zwaartekracht te ontsnappen. Daarna zouden twee oude straalmotoren van een duitse Phantom jager uit 1944 ons veilig naar de maan kunnen brengen. Ze liepen op alcohol en de tocht kon ± 6 dagen duren als alles goed ging. Voor de terugkeer was gezorgd.
Het einde van onze moeilijkheden was niet in zicht. Rijks- en Gemeenteinstanties werkten ons op alle manieren tegen toen onze plannen ruchtbaarheid kregen. Subsidies weigerden ze te verstrekken, een startplaats was nergens te vinden, ze legden ons, en dat was erger, nota bene een startverbod op. Een bijzonder kwalijke zaak.
Het is aan de heer H.v.M. te danken dat deze typische kruideniersmentaliteit, in Nederland gewoonte, op het laatste nippertje onze tocht niet deed mislukken. H.v.M., ik kan om begrijpelijke redenen zijn naam niet noemen, had als eenvoudig regeringsambtenaar toch goede contacten o.a. met een hooggeplaatst Iers diplomaat uit die dagen. Waar Nederland schamel achterbleef, stelde het Ierse volk zijn groene heuvelen en dalen beschikbaar. Hoe grootmoedig als U bedenkt dat nederlanders eenmaal een niet al te prettige rol hebben gespeeld in dat land,
| |
| |
stadhouder Willem III; de Ieren zingen er nog steeds over.
We kregen contact, een contact van groot zakelijk belang, met de industrie. Het bleek weer eens zonneklaar dat zaken van cultuur, durf en geest het best tot ontwikkeling gebracht kunnen worden door grootindustriëlen. Niet de ambtenaar, de dorre professor, de schrale doctorandus, maar de kunstenaar en de veel gesmade industrieel zouden de zaak weer eens moedig aanpakken, zich onbeschroomd in dienst stellend van de gemeenschap.
Een fabrikant van whisky stelde een grote voorraad alcohol beschikbaar tegen kostprijs, belastingvrij te leveren à 12 cent de liter, mits we op onze raket met duidelijke letters zouden vermelden dat zij de enige alcohol stookten die drinkbaar was en waar men mee naar de maan kon vliegen. Verder stelden ze voor een grote reclame-tournee te beginnen door de gehele wereld met de toekomstige bemanning als middelpunt. Voor dat doel werd een autobus omgetoverd in een rijdende whisky-fles.
Wat rest me te vertellen? De samenstelling van de bemanning en het inrichten van de raket. Op zichzelf kleine zaken na de grote moeilijkheden die we al overwonnen hadden. Het was nu slechts een kwestie van tijd en het startschot zou klinken. De meeste last ondervonden we van allerlei onmogelijke heren en dames die, nu het geval vaste vorm aannam, graag meewilden. Natuurlijk wezen we deze avonturiers af en stelden de bemanning zorgvuldig samen uit mensen die geheel voor hun taak berekend waren en ook tijdens de tocht elkaar goed zouden kunnen verstaan, heel belangrijk, dat begrijpt U. Daarnaast was het important dat zij als eerste maanbezoekers ook de aarde waardig en representatief zouden vertegenwoordigen. Wij letten dus nauwkeurig op houding, uiterlijk en innerlijke kwaliteiten. Boersma had hierin een groot aandeel. Als middelpunt van de reclame-campagne en laten we zeggen bouwmeester van de raket kon ik daar geen tijd voor vinden. Buitendien, zijn vrienden waren mijn vrienden. Heerlijke tijden waren het temidden van de gevormde bemanning, dartele, eerlijke, moedige ruimtereizigers. Vogels van diverse pluimage, samen een bonte veren waaier van doorzettingsvermogen, teamgeest en vertrouwen in mij. Hoe heerlijk zwetste ik met de indringende Sontrop, een echt godzoekertje, die mee zou gaan om het journaal bij te houden te samen met de wakkere heer Engelman, een lierdichter van grote hoogte. De uitspraken van Tycho Brahé, Copernicus, Newton en Fontenelle bevruchtten onze opgewonden gesprekken; ons symposion. Ik citeerde voortdurend Flammarion: zijn de hemellichamen bewoond?
Hoe verheugd was ik, nu vervloek ik het
onzalige ogenblik, zo is de mens, toen ik het eerste gedicht gereed had van mijn bundel Ruimte Poëzie.
Mijn Maan Hymne.
Ik heb naderhand het gehele manuscript verbrand.
De eerste regelen herinner ik me nog, ze liggen als lood in mijn hersenen.
| |
| |
O, edele maan, ge staat vooraan
in al ons denkend streven.
Het kinderlijk plezier, tekenend voor de scheppende mens, kwam vooral naar voren tijdens het inrichten van de raket. De echte technische details van de bouw wil ik U besparen. Deze huiselijke kant zal U meer aanspreken. Wekenlang twistten we te samen met onze binnenhuisarchitect de gewichtige Wiekart, die ook mee zou gaan voor het onderhoud en de reparatie van het meubilair. Hoe moet hij geglimlacht hebben over onze wensen waarmee we kwamen aandragen, b.v. een huisorgel te plaatsen in de muziekzaal. Plannen werden er gemaakt door onze telegrafist-radiodeskundige, de heer J. Roelands, om, na de volbrachte landing, een Maan Cantate uit te voeren voor orgel, mandoline, een counter-tenor en koor, wijze: Quand l'amour meurt, op de band vast te leggen. Brave Roelands, had ik slechts de rampen voorzien!
Het ontwerpen van de eet- en ontspanningszaal was een speciale hobby van mij. Noem het een zwakheid, och, het bracht me enige verstrooiing in de drukke tijd van rekenen en bevelen. Ik kocht eigenhandig een dozijn bidstoeltjes aan en een grote mechelse tafel met leeuwekoppen. De schilder-tekenaar Peter Vos vervaardigde een reusachtig schilderij in tempera op de wanden. Het was een copie van Signorelli's laatste oordeel uit Orvieto, een werk dat een onvergetelijke indruk op mij had gemaakt. De ansichtkaart stelde ik hem beschikbaar. Hij vroeg als honorarium een enkele overtocht, de onbaatzuchtige.
Tijdens de reclame-campagne openbaarden zich bij mij de eerste tekenen van een dodelijke vermoeidheid. De gehele wereld werden we doorgesleept. Een aantal photographieën bezit ik nog; na mijn dood zal ik ze beschikbaar stellen aan het Ruimtevaart Museum.
Ing. Slachters Keesje in de tekenkamer van de directiekeet, omringd door zijn staf.
Zijne Majesteit, de vorst van Tahiti, toont zich zeer ingenomen.
Professori Dottori Slachters Keesje in gezelschap van President Gronchi te Venetië. (Ontsteekt de eeuwige vlam als herinnering aan het eerste luchtbombardement, uitgevoerd door de Oostenrijkers in 1849 op Venetië).
Prof. Dr. Krn. Ir. Slachter, Ritter von Kees, ontvangt de Messerschmitt-penning uit handen van de Kroonprins van Bratislava.
Ik staar op de laatste foto van deze reeks, een opname van de raket startklaar, en herinner me weer het geluksgevoel dat me overweldigde toen ik van de doktoren vernam dat zij er in ieder geval geen bezwaar tegen hadden als ik, mits dik ingepakt op een brancard, het afvuren zou verrichten.
De weemoed die ik voelde toen ik mijn tochtgenoten zonder mij in de raket zag stijgen, begeleid door een groot aantal functionarissen van de whisky-fabriek. Ik zou ze niet vergezellen, niet in hun midden zijn. Trouwhartige Boersma, nooit zal ik vergeten hoe ge me nog toewuifde op weg naar de toegangsdeur van de raket. De trap was reeds weg. Met behulp van een mand, de mankracht van vier Ierse arbeiders beneden en de raketbemanning boven, werd ge in de luchtreus gehesen. Ge naamt mijn plaats als gezagvoerder over; schandelijk benijdde ik U.
Het ogenblik was aangebroken.
Het zweet stroomde me van het gezicht. Met een doodsbleek gelaat stak de directeur van de fabriek de rode startvlag omhoog, fel beschenen door de lampen van de televisiedienst. Half opgericht op mijn brancard zocht mijn hand de startknop. Ik wist: alle ogen van de wereld waren op me gericht. Dat kan tegenwoordig met de moderne communicatiemiddelen. Even beving me
| |
| |
een duizeling en met een schok die zich als het ware door mijn gehele lichaam voortplantte, drukte ik de knop in.
Een geweldige vuurzuil.
De raket steeg omhoog, eerst even onzeker als een jonge trekvogel, als was het een vertraagde filmopname, dan met een razende snelheid op weg naar het oneindige, nagestaard door het voltallige fabriekspersoneel, talrijke genodigden en de wereldpers.
Nietig maakte ons dit gebeuren.
Een oorverdovend applaus brak los, het overstemde zelfs bijna de volksliederen van Ierland en Nederland, die gelijktijdig door twee blaasorkesten gespeeld werden. Met een kort gebaar gaf ik de verpleegster te kennen me weg te rijden. Deze ovatie verdiende ik niet. De helden van de raket in wier midden ik wenste te zijn hadden er slechts recht op. Liever alleen op dit grote moment. Ver van die opgewonden idioten, van deze bende goedkope reclamemakers en geldzuchtigen.
Juist werd ik desondanks omarmd door de directeur van de whisky fabriek en op de schouders gehesen van de pers, O noodlot, daar weerklonk een geweldige ontploffing.
De raket barstte uit elkaar.
De gloeiende brokstukken dwarrelden neer en met hen de overblijfselen van mijn begaafde vrienden en medewerkers. Ik kan niet onder woorden brengen wat er op dat moment in mij omging. De situatie was te vreselijk voor me. Tracht te beseffen hoe ik me voelde b.v. toen ik het als een overrijpe tomaat, geheel paars aangelopen hoofd van de ongelukkige Sontrop aantrof. Doch ik moest wel.
Dagen en nachten heb ik mijn vrienden geïdentificeerd onder toezicht van de autoriteiten. Ze als ordinaire legpuzzels in elkaar trachten te passen. God sta me bij, ik hoop dat ik het er beter afgebracht heb dan Thorwaldsen in Rome tijdens zijn restauraties van klassieke beelden. Het was een onmenselijk werk.
Boersma is gelukkig nooit teruggevonden.
Na nog geen week stortte ik volledig in. Maandenlang zweefde ik tussen leven en dood, aangetast door zware hersenkoortsen;
slechts het bestuderen van de theologie en het creatieve in mij redden mijn leven. Vooral de afleiding die het vervaardigen van het monument me bracht, behoedde me voor krankzinnigheid en deed me op de duur enigszins het geledene te boven komen. Grote dankbaarheid gaat uit naar het verplegend personeel en de geneesheer-directeur van het particuliere rusthuis; kosten nog moeite hebben ze gespaard de wereld in die ontzettende dagen verre van mij te houden. Nog twee foto's bewaar ik zorgvuldig in mijn plakboek.
De heer Slachters Keesje onthult het door hem zelf vervaardigde monument ter nagedachtenis van zijn zo noodlottig omgekomen kameraden.
De kunstenaar in zijn atelier.
De rest van mijn leven besloot ik in eenzaamheid door te brengen, te leren afzien van alle wetenschappelijke experimenteerlust, de techniek brengt slechts onheil.
Berustende meditatie en werken in mijn tuin, zoals Candide, dat was mijn wens.
Alhoewel, in Zwitserland schijnen ze een duikboot te hebben geconstrueerd, die geschikt is voor diepzee onderzoek. Picard heeft me altijd geboeid.
En ziet U, de menselijke geest staat voor niets.
|
|