Hollands Maandblad. Jaargang 6
(1964-1965)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |
Discretie en indiscretie
| |
[pagina 21]
| |
ginnen, maar ik meende dat deze indiscretie werd verontschuldigd door het belang dat een dergelijke uitgave zou hebben voor iedereen die deze auteurs een even goed hart toedraagt als ik. Wie evenwel vindt dat deze brieven niet uitgegeven hadden moeten worden zolang iemand die er in genoemd wordt, nog in leven is - dus niet eerder dan, laat ons zeggen: 1995 - neemt een standpunt in dat ik ten volle respecteer, al deel ik het niet, alleen al uit de overweging dat verscheidene Ter Braak- en Du Perron-bewonderaars van mijn generatie er in 1995 misschien niet meer zullen zijn. Maar wie beweert dat deze correspondentie integraal had moeten verschijnen, beweert iets waarover hij niet oordelen kan - tenzij hij dus, wat mij onmogelijk lijkt, het probleem van de discretie zou willen ontkennen - omdat niemand, behalve de verzorgers van deze uitgave, de weggelaten passages heeft gelezen. Pas wanneer die zijn vrijgegeven, zal het mogelijk zijn te oordelen over onze te grote, of ‘verkeerde’ discretie - een kwestie van smaak tenslotte. Nog dwazer wordt het mensen gevolgtrekkingen te horen maken uit de passages die zij niet kennen. In dat televisie-debat zei één mijnheer dat de weduwen, door het weglaten van bepaalde passages, zichzelf hadden beschermd; en een ander dat hij de geschrapte passages uit de brieven van Ter Braak, in het eerste deel, zo graag had gelezen omdat, als Ter Braak zich van een minder sympathieke kant had laten kennen, hij daar graag kennis van zou hebben genomen om ook die aspecten te kunnen integreren in het beeld dat hij zich van de schrijver had gevormd. De eerste mijnheer, Harry Mulisch, wil ik hier graag antwoorden dat mevr. Ter Braak en mevr. Du Perron zichzelf niet hoeven te beschermen omdat passages als Mulisch bedoelt - op grond waarvan? - in de gehele briefwisseling ontbreken. Geen enkel van de geschrapte woorden heeft betrekking op de vrouwen van de auteurs. Op het tweede verwijt, van dr. F. Dekking, zou ik graag antwoorden met een bekentenis. Tegen het schrappen van sommige gedeelten uit Ter Braaks brieven heb ik mij aanvankelijk verzet, juist omdat ik het zulke door-en-door aardige fragmenten vond. Toch heb ik mij laten overtuigen door overwegingen die dus niet werden ingegeven door de drang een zwarte vlek in het leven van Ter Braak te bedekken, aangezien die vlek daar nu eenmaal ontbrak. Nog afgezien van het onbetwistbare recht dat een vrouw mijns inziens heeft om, tijdens haar leven, niet alles uit de brieven van haar man openbaar te maken, meen ik ook dat deze coupures, op dit tijdstip, niet per se in strijd hoeven te zijn met de geest van de auteurs. Dat zij, bij al hun openhartigheid, gesteld waren op discretie in bepaalde zaken kan geen goede lezer van hun brieven zijn ontgaan. In het binnenkort verschijnende derde deel van de correspondentie bijvoorbeeld, is het opvallend met hoeveel terughoudendheid Du Perron een zaak behandelde die hem zeer ter harte moet zijn gegaan - het verbreken van de vriendschap met Slauerhoff. Men moet zich losmaken van de veronderstelling dat de weggelaten passages de sleutel zouden bevatten tot de persoonlijkheden van de schrijvers - ook al omdat de meeste van die passages betrekking hebben op feiten uit het leven van derdenGa naar voetnoot*). Wie die sleutel niet in de Verzamelde Werken weet te vinden, zal hem zeker niet vinden in de correspondentie, die als een begeleiding van hun werk kan worden gezien, als een bevestiging van de indrukwekkende ‘sincérité’ van dat werk, niet als een omgekeerde prullenmand waaruit de ‘geheimen’ tevoorschijn komen die in de Verzamelde Werken ontbreken. Er is nog gesuggereerd dat ik zelf voorstander zou zijn van een integrale uitgave, die mij echter onmogelijk zou zijn gemaakt. Met alle begrip voor de irritatie die door coupures bij een lezer wordt veroorzaakt, wil ik hier wel verklaren dat ik, na lezing van deze correspondentie, nooit mijn medewerking zou hebben verleend aan een integrale uitgave, nu, in de jaren zestig, maar wat mij vooral treft in zulke opmerkingen is de onedelmoedigheid tegenover degenen, die tenslotte deze brieven hebben bewaard en er in hebben toegestemd, nu al, om ze nagenoeg integraal te publiceren. Wie dan nog, als Jan Greshoff, over ‘veuves abusives’ durft te schrijven, weet niet waarover hij het heeft: dat is een term die van toepassing kan zijn op mrs. Hawthorne, die hele zinnen uit de brieven van Nathaniel Hawthorne doorkraste en soms door haar eigen woorden verving - en hetzelfde werd gedaan, zoals men weet, door Elisabeth Förster-Nietzsche in de brieven van haar broer. Niets van dit alles in de correspondentie Ter Braak-Du Perron: de nu nog niet gepubliceerde passages blijven - het is blijkbaar noodzakelijk dat nog te zeggen - ongeschonden bewaard voor de toekomst. |
|