‘In dem freyen Franckreich, wo man jetzt aufknüpfen lassen kan, wen man will’ (Lichtenberg).
Het raadselachtige der Russische cultuurpolitiek. Het verbieden van bepaalde muziek en schilderijen, waarvan niet in te zien is welk gevaar zij voor de overheid opleveren. Mogelijke verklaring: met zulk een verbod maakt de overheid zich populair. Men vergelijke dit met onze overheid die soms door de openbare mening gedwongen wordt dingen te verbieden die haar, de overheid, koud laten. In de S.U. kan de overheid, al verbiedend, het publiek doen meeregeren - waartoe dat publiek verder niet de gelegenheid krijgt. Het is trouwens toch de menselijke neiging om andere mensen te onderdrukken die de mensen de dictatuur doet verkiezen boven de vrijheid. Het zelf onderdrukt worden hebben ze er voor over. Dat merken ze trouwens niet eens.
In die richting zou men ook een verklaring kunnen zoeken voor het antisemitisme dat door de Russische overheid wordt beoefend: als er mensen wegens ‘economische delicten’ worden gefusilleerd zorgt men ervoor dat er flink wat joodse namen bij zijn. Het mes snijdt nu aan twee kanten: mensen die ‘economische delicten’ willen plegen (en dat zijn er heel wat) worden afgeschrikt door die doodvonnissen, zonder dat zij de pest krijgen aan de regering. Deze immers richt zich in hoofdzaak niet tegen hen, maar tegen die vuile joden.
Gelezen Chadwick: The decipherment of Linear B. Opmerkelijk hoezeer intelligente en exact en logisch te werk gaande mensen, zodra ze een discipline betreden die zich in het pre-wetenschappelijke stadium bevindt, ook onwetenschappelijk beginnen te denken. De gronden waarop men van 1900 tot 1950 aannam dat Linear B geen Grieks kon zijn waren wetenschappelijk gezien niet interessant: wat men opgroef aan potjes ‘verschilde’ van wat men aan gegarandeerd Griekse dingen opgroef. Twee ‘verschillende’ culturen kunnen echter natuurlijk best ongeveer dezelfde taal spreken, en twee op elkaar lijkende culturen twee verschillende talen. India en Canada schrijven beide Engels, Frankrijk en Duitsland twee verschillende talen. Om zonder dat men iets weet van een taal iets over die taal te beweren op grond van wat men aan andere dingen gezien heeft is onredelijk. Iemand als Ventris zag dat soort onredelijkheden, lijkt het, zeer goed als het om ontcijferen ging, maar het redeneren over welke taal een volk gesproken heeft zonder dat men over taalkundige gegevens beschikte doorzag hij niet als futiel. Te bewonderenswaardiger is het overigens dat hij zijn ontdekkingen deed tegen een vooroordeel in, dat hij zelf deelde.
Het geheim van groot kunstenaarschap wellicht onder meer in het naïeve verlangen het gewone en gemiddelde kunstwerk na te maken, waardoor, dank zij groot talent, iets veel beters ontstaat dan het origineel. Men zou, J.P. Marquand imiterend, een meesterwerk kunnen schrijven.
Als een stuk van Brecht niet gespeeld wordt dan is dat omdat de vijand er bang voor is. Wordt het wel gespeeld, dan is dat omdat de vijand wel moet zwichten voor de overmacht van de combinatie van - niet toevallige! - artistieke kwaliteit van het stuk en de vredeswil van de massa of iets dergelijks. De kracht van dit soort redeneringen is tweeledig. Ten eerste gaan zij altijd op doordat zij zowel het niet als het wel opvoeren van Brecht kunnen verklaren. Ten tweede behoren zij tot de grovere, met ressentiment geladen, kwaaddenkende visies op de motieven van 's mensen handelingen; met het veronderstellen van kwade trouw bij het beoordelen van iemands handeling of mening heeft men bij een groot deel van het publiek direct succes, en slechts weinigen hebben belangstelling voor de werkelijke, niet zo gemakkelijk te achterhalen, soms vrij gecompliceerde combinatie van oorzaken die leiden tot het al of niet op het programma nemen van Brecht, het uitbreken van een oorlog of het toekennen van een loonsverhoging of het uitreiken of weigeren van een paspoort aan Paul de Groot. Daarbij komt dan nog dat de communistische gelovige meer geinteresseerd is in het bedenken van een marxistische ‘verklaring’ dan in het verschijnsel dat hij verklaren gaat. Zeer terecht merkt een van de figuren in Pasternaks Zjivago op dat hij niet van marxisten houdt omdat die ‘zich niet voor de waarheid interesseren’.
Aldanov wijst er op dat in Oorlog en Vrede op de naamdag van Natasja Rostova de gasten over la comtesse Apraksine spreken. In Anna Karenina, bij mevrouw Bool, waar Levin op visite komt, hebben ze het alweer over gravin Apraksin. En in de salon van Maslennikov in Opstanding spreekt men ook weer over Apraksine.
De merkwaardige neiging van vele critici van de leer om de motieven van mensen als Marx en Lenin zeer hoog aan te slaan. John Strachey, die Lenins optreden noodlottig acht voor Rusland en de hele wereld, zegt