als de verlepte vrouw, die zegt: Henk kom nou mee, je hebt genoeg gehad en als het zielige verliefde schoolmeisje, maar niet als Truus, 20 jaar, met een leuke vriend Bart, vier jaar ouder, samen gezellig uit. Ze wilde dat hij naast haar liep in zijn smerige houtjetouwtje jas. Ze had het koud. In de smalle straat met het bankgebouw zou wel nooit zon komen. Ze liep snel naar het licht aan het eind van de straat. Op de brug keek ze met toegeknepen ogen naar de meeuwen in het gerimpelde water en heel even naar de gewelfde bruggen langs de Amsteloever, waar de grachten uitmondden.
Ze dwong zichzelf nog eens te kijken. Inderdaad was het mooi. De afgelopen zondag had ze met Bart op de brug gestaan. Hij kon precies vertellen waarom iets mooi was, bijvoorbeeld omdat het licht in de winter meer tekening gaf dan midden in de zomer. Hij zag ook veel zo, tekenen aan de hemel, zoals hoge veervormige wolken, die een depressie aankondigden, letters met bloed geschreven op de pui van een huis - eeuwen geleden had een krankzinnig geworden burgemeester daar zijn naam gezet -, of een grietje met van die rechte zuurkoolstampers, maar die kuitloze benen had ze dan ook al gezien. Eigenlijk was die huizenrij in de schaduw vrij somber en de geparkeerde auto's bedierven de lijn van de bruggen, misschien had die zondag de zon anders gestaan. Maar voor zich zag ze de twee witte torens - Mozes en Aäron genaamd meende ze - net zo door de zon beschenen, als toen Bart haar erop had gewezen. En op het plein ervoor was de markt die hij haar had beschreven en waar hij zijn stoelen kocht en soms hele gekke boekjes.
Aarzelend liep ze toe op de mensenmenigte, steeds uitwijkend voor bakfietsen voortgeduwd door voddemannen, voddejoden zei Bart altijd.
Verbijsterd keek ze naar de opeenstapeling van kachels, bedstellen en kinderwagens, maar de op straat uitgespreide vodden nam ze slechts waar vanuit haar uiterste ooghoeken. Niettemin vreesde ze de vrouw, die juist een zak kleren leegschudde op een vloerkleed, de illusie te geven een gretig koopster te zijn. Overigens leek het of iedereen alleen maar was gekomen om te kijken. Ze voelde zich als in artis. Twee weldoorvoede vrouwen uit het publiek werden tot dieren, een trok uit een hoop vodden een zeer lange rose sliert, een onderjurk, de ander rook aan een groen truitje. Ze wendde haar blik af, maar het helderwitte nethemd ontging haar niet. Dat van Bart was grauw geweest, ze had het gezien toen hij onder zijn overhemd zijn buik had bevoeld.
Toen ze weer opzij keek zag ze een schoteltje staan waarop een beschimmelde portemonnaie lag, een gave zonnebril en een geheel verroeste aansteker. Over dit soort uitstallingen had Bart haar enthousiast verteld, je zou die dingen ter plaatse moeten fixeren, ingieten in doorzichtig plastic. Er naast lagen enkele houten kleerhangers, knaapjes zei Bart. Een soepterrien was gevuld met portretlijstjes. En daar lag op het deksel van een kennelijk andere terrien, die er niet was, dat waar ze voor was gekomen: het gekke boekje voor Bart's verjaardag, gekaft in blauw papier, waarop in inkt geschreven: Kogels voor een eenzame. Haar verwarring werd nog groter, toen uit een veld met gebarsten, groen uitgeslagen schoenen een paar nette laarzen oprees, niet ongelijk aan de hare.
Ze spoedde zich verder langs blinkend koper, bang dat de man, die tussen de ketels zetelde zou weten dat ze van Bart wist dat hij namaakantiek verkocht. Het werd nu meer een gewone markt, met kramen vol grammofoonplaten, stekkers, moeren... Verderop zag ze niets dan fietsen en confectie. Ze moest blijven staan voor de boekenstal. Een bak vol pocketboeken, de man erachter, gekleed in een bruine overjas, die haast tot de grond reikte, deed een greep in een bakkerskar en gooide er nog een handvol bij, als om haar keuze te verruimen. Ze pakte een deeltje met weinig bloot erop en bladerde zonder te lezen. Meneer, ik vind dat u een prachtige collectie interessante boekwerken bijeen hebt gebracht, sta mij toe dat ik nog wat verder rondkijk voordat ik een bestelling plaats. Deze pocket, hoe boeiend ook, mag ik hem voorlopig even terugleggen, hij is misschien net niet gek genoeg voor Bart. Ze meende te begrijpen dat ze bij de gebonden boeken moest zijn. Ze schoof wat opzij, de man keek haar niet verwijtend aan. Ze liet haar blik glijden over de ruggen van lange rijen boeken, die ook door de man met de bruine jas werden beheerd. Meneer ik zoek een gek boekje voor Bart. Ze las de titels op de dikste boeken: Amok, novellen van hartstocht, De eeuwige kreten, deel een, wel gek, maar het bleek keten te zijn, Algemeines Preussisches Landrecht, Teil 3-4. Kent den Heere in al uw wegen in de afdeling 35 cent, drie voor een gulden, was misschien wel iets geks, Bart had toch ook een oog op zijn kamer hangen met in gothische letters God ziet u eronder. Maar het lag in de achterste rij, naast haar stond een lange grijzende man in een boek te lezen, zijn kleine hand was plotseling in haar gezichtsveld verschenen en had zich gekromd om een rug, waarop stond: De worm, die