Een bekering
D. Hillenius
Ik heb al jaren in huis Graves' biografie van de eerste vrouw van Milton Wife to Mr. Milton. Ik ben er indertijd wel in begonnen te lezen, maar om de een of andere reden kreeg ik al gauw de indruk dat het treurig met Marie zou aflopen. Als ik zoiets van te voren weet heb ik meestal geen moed om het boek of de film tot het eind toe te lezen of te zien. Misschien werd ik ook wel afgeschrikt door het vertoon van kennis die Graves van deze periode heeft opgedaan. Er zijn veel opsommingen van gewoonten, van manieren van voedselbereiding, van andere tijdgebonden details die er weinig toe doen maar die - als men nog niet opgenomen is in de vaart van het verhaal - remmend werken. Nu heb ik het boek achter elkaar uitgelezen, met bewondering voor Graves en sympathie voor Marie.
Een paar dagen tevoren las ik voor de tweede maal (lang leve de vacantie) Goodbye to All That, Graves' autobiografie en tevens zijn eerste boek van enige omvang.
Misschien door een opmerking van F. maakte de beschrijving van de kennismaking met Nancy, die later zijn eerste vrouw zou worden, meer indruk op me. Zij was 16 toen. Ze waarschuwt Graves dat ze feministe is. Het huwelijk gaat later mis doordat ze - zoals Graves schrijft- steeds sterker opkwam voor eigen rechten, geen rekening kon houden met die van andere.
Toen ik daarna in Wife to Mr. Milton over Marie las, die 16 is als ze met Milton trouwt, een prachtig meisje met eigenzinnige geest, was het alsof ik een uitvoeriger en vooral vriendelijker portret zag van Nancy. Ik dacht dat het misschien toch een late en wat weemoedige hulde aan Nancy inhield.
Ik weet, het behoort in sommige kringen tot de goede toon om het werk van de kunstenaar volstrekt gescheiden te beschouwen van diens leven. Het streven van de Merlinisten - althans van de caricaturaal zuiveren onder hen - is te vergelijken met dat van de bestudeerders van slijmkokers, die niets zouden willen weten van de wormen die deze kokers afscheiden. Zij vinden in een bepaalde slijmkoker een vreemd gaatje, weven daar hun conclusies rondom, halen er van alles bij, van mechanische spanningen in een rond buisje tot anthroposophie, en zien niet dat op die plaats de worm een geslachtsopening heeft of een inhalig armpje.
Darwins eerste grote boek is zijn verslag van de reis met de Beagle. Zijn tweede grote boek is een monografie van de Cirripedia. Dat zijn de zeepokken en eendemossels, dieren die na een aanvankelijk vrij rondzwevend bestaan zich voorgoed vastzetten op een stevige ondergrond en hun voedsel en zuurstof naar binnen graaien met vele poten. Zijn laatste boek handelt over de werking van aardwormen, hoe ze voorwerpen van de oppervlakte steeds dieper in de grond brengen, hoe ze weefsels van dode planten en dieren omzetten tot vruchtbare humus. In deze drie phasen herkent men nauwelijks getransponeerd Darwin's leven: het begin met de 5 jaar lange wereldreis, het voorgoed vestigen in een afgelegen huis in Kent, het eindeloos vergaren van feiten, uit boeken en correspondentie met geleerden over de hele wereld, de laatste jaren die voor een agnosticus toch voornamelijk onder de indruk staan van de conqueror Worm.
Graves schrijft in
Goodbye to All That, dat hij scrupules ondervond om belevenissen die hem zeer aan het hart gaan te gebruiken voor een roman, met ingebouwde plot etc. Zoiets is alleen te geven in een - desnoods gemaskeerd - eerlijk verslag. Graves vermeldt dat n.a.v. zijn oorlogsherinneringen,