Enfin het gaf plavuizen, een koperen pomp, stenen bakkersoven en een uitweg naar een stinkerig plaatsje voorzien van gemak en beerput.
Nu vervaardigt men snelkook-pannen, stompe roestvrije stalen vorken en lepels (het mes zal wel uit onze cultuur verdwijnen als we nog wat meer vette bami gaan gebruiken, niet te vergeten het is de kwarteeuw van het Kind), en andere zeer bruikbare voorwerpen en gereedschappen.
Alleen de keuken, daar zitten we mee. Zij is teruggebracht tot onwaarschijnlijk kleine afmetingen, alsof het mensdom uitsluitend uit konijnen zou bestaan, en wij gedroogd gras zouden eten.
Het is duidelijk.
Het verleden is schoner, grootser, aardiger en onbruikbaar.
Het woord groot roept bij mij de onuitwisbare herinnering op aan de hoed van mijn vader. Een reusachtige pastoors-flambard, die hij niet alleen in het dagelijkse leven altijd op had - ik meen zelfs in bed - maar ook op de schaarse zomer-zondagen als wij gingen kano'en.
‘Canoe Canoeing on the river, with you my lovely little dear’.
Ja, wij bezaten voor de oorlog twee kano's. Een zeer zware drijvende doodkist met rotte bodem, een zogenaamde zeilkano. En een die er uit zag als een pitch-pine buffet, hier en daar heel raadselachtig voorzien van koperen hekwerk en knoppen.
Het voordeel van dit overdadige bezit? Wij konden twee paar paddels in gebruik nemen. Mijn roeivermogen was - ik telde geloof ik zeven jaren - niet groot, maar als galei-slaafje, bijzittertje, presteerde ik wel iets. Met de stroom mee ging het aardig snel.
Toch niet zo snel of wij trokken de aandacht van de Orinoco indianen. De bewoners van de Krommerijnbuurt en het Lange Rozendaal.
Ouder geworden - men toont dan meer begrip - geloof ik dat ze eigenlijk afstamden van de Tringa Canatus, de Kanoetvogel of grote strandloper. Veel zou zo te verklaren zijn.
In ieder geval, bij gebrek aan strand vertoonden deze dieren zich op de werf, en begroetten ons. Geschreeuw, stenen, zijk, (van de brug af gezien) en rotte vruchten.
Eenmaal heeft mijn vader wraak genomen. Hij schoot met een zwaar Haenel (ik hoop dat de naam juist gespeld is) luchtpistool, - de man was een goed schutter - één van de vunzige brugzijkertjes recht voor de zak. Deze humboldtiaanse tochten hebben mijn karakter gestaald.
Als een bekend Grieks redenaar leerde ik ook boven de storm uit schreeuwen, en wat meer is mijn angst te verbergen als men door het onbeschrijflijk vuile grachtwater naderbij zwom teneinde de kano te kantelen. Vanzelfsprekend sloeg ik geducht met de paddel.
Het zingen van de schlager ‘Ouwe Taaie’ - een cowboylied uit de oorlogstijd - naar aanleiding van ons verschijnen op de gracht, brengt me op het idee dat ik al ouder geweest moet zijn. Achteraf bekeken waren de zangers er een beetje naast. Mijn vader is betrekkelijk niet oud geworden en evenmin kan hij dus taai geweest zijn. Begaafde mensen, die hun draai niet kunnen vinden verslijten sneller dan men vaak denkt.
Twee wereld-oorlogen, een crisis, de uitbuiterij van een bepaald soort gezeten burger rapalje, miskenning en sigaretten hebben hem te vroeg doen sterven.
Ik wil toch nog even terugkomen op mijn exacte leeftijd. Als men het souvenirjagen bedrijft is het soms erg lastig de eigen leeftijd vast te houden; op die en die dag, van de zoveelste van het jaar, toen.
Moet men rekening houden met:
a. | De uiterlijke verschijning, spies, gaffel, zes-ender. |
b. | De toestand van het innerlijk, bestaan van gedachten over de zielsverhuizing. |
c. | Uitsluitend en heel precies minuten, uren, dagen, jaren, 1929-.... stippeltjes invullen a.u.b. |
Als benadering: ik vertoonde me indertijd als een opa van twaalf die er uit zag alsof hij zeven was. Ik was wat je noemt een min kereltje, stroblond, gekleed in een wit overhemdje en een grijze pofbroek die over mijn magere enkels zakte op mijn iets te grote schoenen. Want ik had een lastige maat, een halfje. En halfjes gaf het niet in de afbetalingsmagazijnen van de heer S.
Wel voor mijn vader prachtig gesneden donkerblauwe - ja we hadden in 1940 nog geen krimp - kamgaren confectiepakken en pothoeden voor mijn moeder natuurlijk.
Het is jammer dat ik u de foto niet kan tonen, genomen door een straatfotograaf. Vader, moeder en ik. In mijn armen een levensgrote witte namaakpoedel met strik.
Wij wandelen op het Lucasbolwerk langs het juist voltooide geheel van brosse gele Czechische tegels opgetrokken badhuis, de nieuwe schouwburg van de heer Dudok.
Destijds begonnen de stedelijke vernielingen, die zich nu zo groots aandienen als eigentijdse bouwkunst. Het is met de braaken bouwmanie als met een kankergezwel; het kan lang duren voor je het hebt, maar