‘Polly bijvoorbeeld’, zei de een. ‘Polly gedraagt zich meer dan schandalig’, zei de ander. Polly kennen wij ook wel. Ze is getrouwd met Peter en ze maken samen een huwlijksreis. Maar Polly is in handen gevallen van een grote gebruinde Italiaan, en nu hangt Peter de hele dag in een dekstoel langs de railing met hoofdpijn en zeeziekte, naar hij zegt. Polly ligt in een heel klein zwempakje bij de Italiaan op het sportdek en 's avonds danst ze zo hard met hem dat je haar benen tot heel hoog kunt zien. Daarna gaat ze, zo vertelt men mij, met de Italiaan naar het sloependek waar het deze warme avonden ritselt van de liefde.
Ik zie E. niet op het zijdek, maar er is wel een stoel vrij, al is het een ongemakkelijke rieten. Hij staat ook ongunstig, vlak naast de deur van een air-conditioned lounge waar elke keer dat de deur opengaat een hard stuk ijskoude lucht uit ontsnapt. Maar er is geen keus en het is zo vol dat aan verplaatsen niet valt te denken. Wel schreeuwt het hier minder dan op het promenadedek. Misschien kan ik wat lezen. In de stoel naast de mijne ligt een Nieuwzeelandse zakenman te slapen. Hij heeft een gezicht waar het succes van af straalt, zelfs bij open mond. De rimpeltjes om zijn ogen doen ten onrechte humor vermoeden, ze komen gewoon van de zon in zijn klimaat. Ik ken hem. Hij wordt wakker als ik een sigaret opsteek en tegen zijn stoel stoot. ‘'t Leest u daar?’ vraagt hij. ‘Gedichten’, zeg ik, wat moet je anders. Hij glimlacht kort. ‘Words’, zegt hij, ‘words, words, words, wie zei dat ook weer?’ Ik noem een naam en hij kijkt verbaasd. ‘All those poets long since dead’, zegt hij, ‘who would give tuppence for what they said. Als er iets is wat ik niet kan lezen dan is het een gedicht’. Ik vraag me af waar E. toch uithangt, anders zit ze altijd op dit dek. Nu zit ik weer alleen met dit gezaag. Hij wil nog wel even door gaan ook met zijn boereslimheden, maar hij wordt afgesneden door een van die cryptische dienstmededelingen die doen denken aan de codeberichten uit de oorlog. Deze keer lijkt het wel of er ook nog steentjes in de luidspreker zitten. ‘De ege van de ogaven’, zegt de stem. ‘Did you get that?’ vraagt de Nieuwzeelander. ‘No’, zeg ik. ‘Ze zouden hun luidsprekers eens schoon moeten maken’, zegt hij nijdig. Hij vindt het hele schip toch al niks. ‘De bewegingen van de burggraven voor en achter’, zegt de stem nu
glashelder. Ik vertaal het voor hem: ‘The movements of the viscounts forward and aft’. ‘I see’, zegt hij en hij staat op of hij er wat aan wil gaan doen.
Daar komt E. eindelijk aan. ‘Ik heb je overal gezocht’, zegt ze. ‘Ik heb een mooi plekje aan de andere kant. De kinderen zijn zwemmen’. Ze heeft een tafeltje met drie stoelen. Op de derde stoel ligt haar tas, een paar sandalen, een boek, een handdoek, een pakje sigaretten, een doos kleurpotloden, een flesje zonneolie, een bouwplaat en een paar poppen. Dat is haar bufferstaat, daar zal iemand niet zo gauw gaan zitten. Het is hier inderdaad rustiger dan aan de overkant en de hitte is hier tenminste egaal, zonder pijnlijke onderbrekingen uit de lounge. Naast ons ligt een oude man onbeweeglijk te slapen. Van elke vuurtoren die we voorbij gevaren zijn, heeft hij gezegd ‘Volgens mij is dat geen vuurtoren, maar een luchtvaartbaken’. Als hij 's middags gaat slapen, haakt hij zijn pijp in zijn gulp. Achter ons zitten er vier te bridgen. Door de warmte en de alcohol glijden ze langzamerhand in een levensbeschouwelijk gesprek. De Hollander is begonnen. Hij gelooft maar weinig, zegt hij, hij moet het eerst nog zien. Maar de ernstige Engelse meisjes die sociaal werk gaan doen in Australië, protesteren. Er is toch religion en kindness. ‘Al die kindness waar jullie over praten’, zegt de Hollander snuivend, ‘haal de politie weg en wat gebeurt er? Je steelt’. De vierde, een Australiër kan er niet in komen en zegt alleen maar ‘aw’ en ‘go on’.
‘Piss off’, brult de schilder met de baard tegen een stelletje rotjongens die het dek op komen hollen en om zijn tekening heen gaan staan schreeuwen. Ze hebben allemaal huiduitslag van de hitte en zijn bestreken met een vloeistof die onmiddellijk verhardt tot een melkwit deeg, waardoor ze eruit zien als onvolgroeide clowns en hun innerlijke slechtheid niet meteen herkenbaar is. Ze hebben hun handen vol koekjes die ze gestolen hebben van de thee-steward en die ze in hun mond proppen, vertrappen of overboord smijten. De schilder heeft zelf ook een kind, een vrij nieuwe baby met een rond kaal plekje op het achterhoofd. Vanmorgen wilde hij met alle geweld dat lege rondje met zijn ballpoint voltekenen. Zijn vrouw verhinderde het. De witte maskers van de jongens blijven door schreeuwen.
‘Het is hier niks rustiger dan aan de andere kant’, zeg ik nog tegen E., maar ziet, in de verte verschijnt de kapitein op zijn dagelijkse ronde en de jongens druipen af. Een Amerikaan met een glanzend mahoniehouten gezicht heeft al een hele tijd zitten wachten. Hij legt zijn hand op de mouw van de kapitein en zegt: ‘Kapitein, dit is het prachtigste schip waar ik ooit op geweest ben. I am innerested in this ship, captain, I can tell you things about this ship. Ik weet