zeggen dat Van Galen Last een duidelijke weerzin heeft tegen het op juistheid controleren van zijn eigen mededelingen. Dit moge ook blijken uit het volgende.
Pas na het verschijnen van het aprilnummer van dit maandblad kreeg ik het februarinummer van Bok in handen. De ‘dertig goed bestede pagina's’ waar Van Galen Last met zoveel lof over schrijft blijken een wat schreeuwerig stuk te zijn, waarin, als het op feitelijke onjuistheden aankomt, WFH slechts drie dingen worden aangewreven: hij heeft ergens pagina 97 geschreven waar dat pagina 70 moest wezen, hij heeft een uitgave van Henry (sic!) Brulard in 1950 geplaatst terwijl zijn opponent alleen een uitgave van 1949 kende, en hij heeft de 500 gulden die Du Perron erfde in 5000 veranderd.
Die eerste twee beschuldigingen kunnen niets met opzettelijke leugenachtigheid te maken hebben, waarom ik ze verder buiten beschouwing laat. Wat echter die 500 gulden betreft heb ik een onvergeeflijke fout gemaakt, waarvoor ik op deze plaats Dr. Hermans te Groningen mijn excuses aanbied. Als student heeft men mij geleerd dat je nooit moet afgaan op een verwijzing of een citaat, maar altijd moet verifiëren. Hier heb ik me echter als een kind laten overdonderen door Van Galen Last en op zijn gezag aangenomen dat in Het land van herkomst de erfenis van Ducroo 500 gulden bedraagt. Had ik de aanhef van hoofdstuk 29 even opgeslagen dan zou ik hebben gelezen: ‘Na enige moeite hebben wij het geld voor Grouhy nog in Bretagne gekregen; na aftrek van de hypotheek en de achterstallige interest, het verschuldigde aan de familie van Jane en een nogal ronde som als garantie aan Suzanne bleef voor mij precies Fl. 500 over’. Ik zou dan begrepen hebben, dat het hier niet over de hele erfenis gaat, maar alleen over de opbrengst van dat kasteel. De eigenlijke erfenis is te vinden aan het eind van hoofdstuk 32: ‘Als wij thuiskomen ligt er een brief van de Brusselse notaris: dat de boedelscheiding eindelijk beëindigd is en dat hij mijn aandeel heeft overgemaakt. Alles bij elkaar geteld heb ik een goede 3000 gekregen, niet eens teveel om tussen Jane en mij verdeeld op de postspaarbank te worden gezet. Wat heb ik mij te beklagen? Er zijn mensen die een leven getobd hebben en voor hun oude dag f 300 hebben overgespaard.’ Het is niet duidelijk of die 500 voor Grouhy in die 3000 zitten of niet. Nemen wij de voor WFH ongunstigste mogelijkheid aan, dan erft Ducroo 2000 gulden minder dan Hermans Du Perron laat erven. De oplettende lezer zal echter gezien hebben dat de opbrengst van Grouhy door
Ducroo verminderd wordt met de schulden die hij, hangende de afwikkeling van de erfenis, gemaakt heeft. Het lijft redelijk om aan te nemen dat de schuld aan Jane's familie plus de ‘nogal ronde som’ voor Suzanne samen tenminste 2000 gulden hebben bedragen, en dat Ducroo dus minstens 5000 gulden geërfd heeft.
Wat Du Perron erfde is moeilijker vast te stellen. In zijn commentaar bij deel II van de Briefwisseling verwijst Van Galen Last ter illustratie van Du Perrons financiële toestand naar de 500 gulden voor Grouhy in Het land van herkomst. De 3000 uit datzelfde Land noemt hij ongelukkigerwijs niet, en nog ongelukkiger is dat hij die 500 voor Grouhy wél noemt maar niet de 350 die Gistoux volgens Du Perron opbracht (na aftrek van ‘al mijn schulden’, brief van 1 februari 1934). Tot die schulden behoorden (brief 20 juni 1933) ook ‘een f 2000’ die hij ‘schoonpapa’ schuldig was. Gistoux alleen heeft Du Perron dus minstens 2350 gulden opgebracht. De 3000 uit hoofdstuk 32 zijn in de correspondentie niet terug te vinden, maar er is geen enkele reden om aan te nemen dat zij niet corresponderen met tenminste 3000 echte guldens, zeker als men in aanmerking neemt dat Du Perron op 22 oktober 1933 aan Ter Braak meldt dat ‘de fl 20.000 die op de Bank in Amsterdam stonden zijn gezakt tot fl. 12.000’. Zij zullen de daarop volgende maanden toch wel niet zover doorgezakt zijn dat de helft ervan (hij moest delen met zijn halfbroer) het totaal van Du Perrons erfenis niet boven de 5000 gulden bracht. Zodat Willem Frederik Hermans wat de enige serieuze beschuldiging betreft, die Van Galen Last tegen hem inbrengt, een wonder van nauwkeurigheid en voorzichtigheid genoemd mag worden vergeleken met de niet altijd even oplettende Van Galen Last.