Hollands Maandblad. Jaargang 5
(1963-1964)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 8]
| |
Dreiging en dreigement
| |
[pagina 9]
| |
saboteren. Zij hoeven daar geen ongelijk aan te hebben. Hun eigen positie kan door de machtsuitoefening worden verbeterd, ook al wordt de situatie als geheel slechter. En bovendien is het ook mogelijk, dat de wereld als geheel door dreigementen evenwichtiger en beter wordt. Machtsuitoefening hoeft niet bij voorbaat te worden veroordeeld. Het gevaar bestaat echter wel, dat een reeks van dreigementen uit de hand loopt, of een dreiging-situatie oproept. Dit speelt natuurlijk vooral in de koude oorlog; dat is zo'n typische knoedel van dreigement en dreiging, die zich aan menselijke beheersing en zelfs aan de menselijke rede tracht te onttrekken.
Er zou veel bericht kunnen worden over de theoretische betekenis van het onderscheid, maar dat kan beter elders gebeuren. Opmerkelijk is dat de theorie, die behulpzaam is bij het begrijpen van de dreiging, er geheel anders uitziet dan die welke toegepast wordt op het dreigement. Vanouds - d.i. sinds de zeventiende eeuw - is de dreiging (of de negatieve dreiging: de kans op profijt) geanalyseerd aan de hand van de kansrekening, die teruggaat op de wet van de grote getallen. Pascal dacht echter niet in termen van tegenstanders of dreigers; hij lette op de gedragslijn die een speler volgt die geconfronteerd is met het ‘lot’. De opponent met zijn unieke zetten en tegenzetten dook in de theorie pas veel later op; in 1838 bij Cournot, die de reacties van twee concurrenten op elkaars gedragingen naging, en daarna bij vele van zijn hele en halve volgelingen (Bertrand, Edgeworth, Stackelberg, Fellner, en recentelijk in ons land, Heertje). Dit zijn sterk economisch georiënteerde redeneringen, waarbij de aandacht wordt gericht op grootheden als afzet, winst, optimale prijs, marktaandeel e.d. Het spelelement kwam nadrukkelijker naar voren bij de school van Von Neumann (1928), die in zijn matrices de dreiging expliciet introduceerde. Zo'n matrix geeft weer welke aangename en onaangename situaties zich zullen voordoen indien de opponent met een bepaalde tegenzet reageert. Als iemand rekening houdt met de dreiging kiest hij de strategie die het grootste profijt oplevert bij de beste tegenzet van de tegenstander; doet deze laatste hetzelfde, dan eindigt het spel in de zgn. minimaxpositie. Op deze gedachtengang is een hele school gebaseerd, die sinds 1945 zeer in de mode geraakt is. De koude oorlog is bij herhaling in het licht van de speltheorie bezien. Daar is ook alle aanleiding toe, maar het blijft een moeilijkheid. dat de analyse van Neumann meer op de dreiging is gericht dan op het dreigement. Het dreigement kan de uiteindelijke situatie gemakkelijk uit de minimax wegduwen. Ook andere gedachtengangen van de school van Neumann gaan langs het typische afdreigingsspel heen. Dit wordt door aanhangers van die school niet altijd ingezien. De meest karakteristieke theorie van de dreiging is Richardson's analyse van de bewapeningswedloop; langzamerhand vrij algemeen bekend. Het ene land bewapent omdat de tegenstander het ook doet, en zo gaat het ook bij het andere land. Dit cumulatieve proces wordt door geen van de partijen gewild. In de verhoging van de bewapening kan een element van rationele afdreiging schuilen (dreigement) maar in de voorstelling van Richardson is het een defensieve maatregel, die als verkeerd gevolg heeft het vergroten van de dreiging. Aan de hand van de betreffende curven en differentiaalvergelijkingen kan men goed laten zien hoe de dreiging, ook zonder dreigementen, uit de hand loopt.
Het dreigement vraagt om een eigen theorie. De grote pionier is hier de Deen Zeuthen (1931). Bij hem komt voor het eerst de gedachte van een analyseerbaar machtsevenwicht naar voren. Zijn werk wordt altijd eerbiedig aangehaald, maar er is weinig op zijn grondideeën voortgebouwd. Bij Zeuthen is de waarschijnlijkheid, dat het dreigement ten uitvoer wordt gelegd, de centrale variabele. Deze variabele wordt door hem echter nog te weinig gezien als een signaal; de gedachte van communicatie tussen dreiger en bedreigde blijft teveel op de achtergrond. Bij Shackle is dit al beter (1949), maar Shackle wil weer niet weten van het toepassen van een waarschijnlijkheidspercentage op unieke gebeurtenissen (en ieder dreigement is uniek). Boulding's ‘algemene theorie van het dreigement’ (1963) verwaarloost naar mijn smaak weer teveel het pionierswerk van Zeuthen en blijft teveel in classificatie steken, maar het is toch een interessante bijdrage. De laatste zeven jaar zijn ook experimenten opgezet, vooral door sociaal-psychologen, met de bedoeling nader inzicht te verkrijgen in de situaties waarin dreigementen ontstaan (Deutsch; Fouraker en Siegel). Die experimenten vertonen noodzakelijkerwijs alle beperktheden van het laboratorium. Van een synthese der verschillende benaderingswijzen is nog niet veel gekomen. Met andere woorden: de theorie van het dreigement staat nog in de kinderschoenen. Er gebeurt van alles op dit terrein, en er kan nog meer | |
[pagina 10]
| |
bij. Voor promovendi een mooie gedachteGa naar voetnoot*. De praktische betekenis van dit soort theorieën ligt vooral op het terrein van de conflictbeheersing en uiteraard denkt iedereen daarbij aan de koude oorlog. Het spreekt vanzelf, dat daarin dreigementen een rol spelen. Maar deze rol neemt af. Dreigen met de grote bommen is zo gevaarlijk dat het dreigement ongeloofwaardig en daardoor zinloos wordt; een paradox waarop reeds vaak is gewezen. Minder vaak - en bij mijn weten eigenlijk nog nooit - is het verband nagegaan tussen dreigementen in de koude oorlog en de dreiging. Soms laat een dreigement een ongewild residu van dreiging achter, waar partijen alleen maar last van krijgen. In een schone wereld - schoon in de zin van de schone bom - zou men op weloverwogen momenten het dreigement kunnen hanteren om daarna, als het resultaat binnen is (of als de machtsuitoefening is mislukt), de toekomst weer met nieuw vertrouwen onder het oog te zien. Zo gaat het waarschijnlijk niet; de signalen hebben een onbedoeld neveneffekt, en zij kunnen leiden tot een loodzware en krampachtige wereld, die haast niet meer te ontspannen is. Hieraan zou een reden kunnen worden ontleend om nog minder te dreigen dan anders toelaatbaar zou zijn geweest - ware het niet, dat merkwaardigerwijs dreigementen en contradreigementen de dreiging opeens ook kunnen verminderen (Cuba-crisis?). De mechanismen die hierbij in het spel zijn blijven tot nu toe nog erg mistig. Het onderscheid tussen dreiging en dreigement kan, desgewenst, ook worden gehanteerd met moralistische bedoelingen. Zo kan men wijzen op het gevaar en de zinloosheid van alle acties die de dreiging van de koude oorlog verscherpen zonder dat zij de positieve functie van het dreigement uitoefenen. Een willekeurige journalist, gelegenheidsredenaar, boekenschrijver is gelukkig niet bij machte effectief en rationeel met het dreigement te opereren, maar hij kan wel iets bijdragen tot een vergrote dreiging, en tot het op gang houden van een Richardson-proces. Dat moet liever worden vermeden. Wie het cumulatieve proces van wederzijdse angsaanjaging wil helpen smoren kan van het onderscheid nog wel eens enig plezier hebben. Er valt nog een boel over te zeggen. |