Hollands Maandblad. Jaargang 5
(1963-1964)– [tijdschrift] Hollands Maandblad– Auteursrechtelijk beschermd
Poppen in Djakarta
| |
[pagina 18]
| |
schreef zijn boek dan ook terwijl hij huisarrest had en hij wist het manuscript het land uit te krijgen. Claire Holt, die Indonesië persoonlijk kent, maakte er een uitstekende vertaling van en Hutchinson gaf het uit voor het Congress for Cultural Freedom. Het probleem van Lubis is de corruptie. Hij is een integer man, een socialist, die natuurlijk ook nationalist is en de strijd van zijn volk om een nationale identiteit begrijpt. Voor hem is het woord democratie geen loos begrip. In zijn roman worstelen al zijn figuren meer of minder met hun geweten. Het is de publieke zaak die Lubis aan de orde stelt, maar zijn bekommernis om de democratie en de corruptie is voornamelijk ethisch. De mensen moeten elkaar begrijpen, moeten offers brengen, eerlijk zijn en verdraagzaam. Sociale rechtvaardigheid is voor hem geen terloops programmapunt, maar een levenshouding. En zijn romanpersonen zijn dan ook niet zozeer mensen van vlees en bloed, doch dragers van Lubis' ideeën òf de opposanten hiervan. Zijn tekort is dat hij de corruptie niet als een sociologisch probleem, in een historisch perspectief, heeft onderkend. WertheimGa naar voetnoot*) heeft er in een belangwekkend boekje op gewezen dat het corruptieverschijnsel niet zo'n eenvoudige zaak is als wel eens wordt aangenomen. ‘Corrupt noemen wij een ambtenaar, die van particulieren giften aanvaardt, welke worden gedaan in de veronderstelling dat hij daardoor geneigd zal zijn aan de belangen van de gever bij zijn ambtsuitoefening bijzondere aandacht te schenken’. Eerst Napoleon schiep de modern bureaucratische staat met onder meer een geordend systeem van competenties, ‘(...) ambtsuitoefening naar algemene, min of meer vaste en uitputtende, leerbare regels’. Voordien bestond, wat Max Weber noemt de patrimoniaal-bureaucratische staat, waar de centrale vorst slechts geringe macht bezit over zijn veraf gelegen gebieden, waar iedere ambtenaar zelf moet zien wat hij uit zijn onderhebbende kan persen, en geen scheiding bestaat tussen particuliere en publieke middelen. Wertheim schrijft: ‘Daendels had vergeefs gepoogd het Napoleontische bestuursideaal op Java in te voeren. De Javaanse vorsten en regenten waren niet bereid, zich tot de positie van bestuursambtenaar naar westers model te laten terugdringen, en hun traditionele privileges als landelijke aristocratie op te geven. De ernstige opstand, die in de wandeling “Java-oorlog” heet, noopte de regering, om de regentenadel ten dele in zijn oude glorie te herstellen’. Het conflict van de moderne ambtenaar Douwes Dekker in Lebak kan voor een deel worden teruggevoerd op een conflict tussen de patrimoniaal-bureaucratische onderbouw en de modern bureaucratische normen. Was tot de Japanse bezetting de corruptie in Nederlands-Indië gering, thans, na de enorme politieke en sociale ontwikkelingen in Zuidoost-Azië, en dus ook in Indonesië, zien we daar de corruptie als een der belangrijkste problemen, welke kwaal nauw verweven is met overblijfselen van de oude maatschappelijke structuur, die in wezen een dualistische was. Naast oorzaken verder als de invloed van de Japanse bezetting en de revolutie, de huidige geweldige uitbreiding van het ambtenarenapparaat, waardoor velen ambtelijke functies gaan bezetten zonder bekend te zijn met de voor een goede vervulling ervan noodzakelijke ambtsethiek, naast deze oorzaken noemt Wertheim tevens het ‘demonstratie-effect van de luxueuze levenswijze, welke bepaalde groepen - buitenlanders, met inbegrip van experts, de nieuwe klasse van Indonesische handelaren en industriëlen - tentoonspreiden’. En voorts is er het partijwezen. ‘In de tijd van de verkiezingen meenden ambtenaren, belast met de uitgifte van tal van licenties of vergunningen, aan het verlenen van zulk een gunst de eis te mogen verbinden van een gift ten behoeve van hun partijkas’. En met deze laatste twee punten, het demonstratieeffect en het partijwezen, zijn we terug bij Twilight in Djakarta, want daarover gaat het in hoofdzaak. De korte uitweiding over het corruptieverschijnsel, in verband met Wertheim's verhelderende essay, maakt de achtergrond van Lubis' roman duidelijker. Het boek telt negen hoofdstukken: ‘mei’ enz. tot en met ‘januari’. Ieder hoofdstuk bevat een aantal fragmenten waarin steeds het licht valt op de verschillende personen, en wordt besloten door een kort of lang City Report, dat flitsen geeft van het leven | |
[pagina 19]
| |
in de stad Djakarta, meestal van de zelfkant, en dat geen verband houdt met de loop van het verhaal. Enkele hoofdfiguren zijn: Suryono, ambtenaar op het Ministerie van Buitenlandse Zaken, net terug van een verblijf in New York, waar hij heeft kennis gemaakt met een hoge levensstandaard. Vervolgens zijn vader Raden Kaslan, een zakenman en financier wiens geweten niet te gauw spreekt. Zijn veel jongere vrouw Fatma, stiefmoeder en minnares van Suryono. Husin Limbara, voorzitter van de Indonesische Partij en Halim, de hoofdredacteur van de Suluh Merdeka, een zg. neutraal blad, die zijn pen verkoopt aan Limbara's partij. Sugeng is een ambtenaar die graag eerlijk wil blijven maar het niet kan en Hasnah is zijn hoogstaande, wat kortzichtige vrouw. Dahlia gaat voor grof geld te bed met Suryono, Sugeng en anderen en is getrouwd met Idris, een veel reizende en tot de laatste bladzij onkreukbare ambtenaar. Voor wie alle namen tot dusver uit elkaar heeft kunnen houden zijn hier dan nog Saimun en Itam, twee doodarme maar eerlijke vuilniskoelie's wier wederwaardigheden als contrapunt dienen en die de andere romanpersonen slechts ontmoeten als zij bijna door hun dure auto's overreden worden. Husin Limbara wil de partijkas binnen enkele maanden met dertig miljoen rupiah vullen om de propaganda-acties te financieren die nodig zullen zijn voor de aanstaande verkiezingen. Zijn partij neemt thans deel aan de regering. Samen met Raden Kaslan besluit hij een aantal importfirma's te stichten, die enkel in naam zullen bestaan en waarvan de directies gevoerd zullen worden door stromannen van de partij. Zowel Raden Kaslan als zijn vrouw Fatma en zijn zoon Suryono, die ontslag neemt bij het Ministerie, delen in deze schertsfuncties en in de winsten die worden verkregen. De importfirma's voeren helemaal niet in. Zij vragen alleen importvergunningen aan, die meteen worden verleend door de betreffende minister, een lid van Limbara's partij. Voor een veelvoud van de waarde kopen dan werkelijke importkantoren de afgegeven licenties op - zij moeten wel want hun eigen aanvragen worden niet of pas na een veel te lange wachttijd gehonoreerd. Ook Sugeng raakt in deze zwendel verzeild en vaart er aanvankelijk wel bij. De oppositiepartijen stellen de kwade praktijken van de regering in hun pers aan de kaak. Halim laat zich door Limbara uit zijn financiële moeilijkheden verlossen en steunt als tegenprestatie de regering. Tussen de kuiperijen door wordt er aan de liefde gedaan. Dat Kaslan en Limbara gladakkers zijn weten we reeds. Ten overvloede laat Lubis hen prostituée's bezoeken. Suryono slaapt met Dahlia en Fatma en is verliefd op Ies. En met Ies zijn we beland bij een studieclub, waarvan de leden tijdens maandelijkse bijeenkomsten trachten tot een intellectuele plaatsbepaling te komen en de noden van het volk te analyseren. Deze gesprekken zijn net zo rommelig als die welke in ieder dispuut aan n'importe welke universiteit op een gevorderd uur te beluisteren zijn. Een voorbeeld: ‘In my opinion, the problem of social integration in our nation is very closely connected with the development of a national culture, I eventhink that the problem of our society is a cultural problem’ (p. 50). Terecht vraagt een der aanwezigen: ‘Just what do you mean by national culture?’, maar het gestelde probleem, de sociale integratie, verdwijnt geruisloos in de mist. En zo gaat het met bijna alle onderwerpen, ze worden even aangeroerd of met grote woorden afgedaan: de Europese waarden, het communisme. Nog een voorbeeld: ‘The Indonesian | |
[pagina 20-21]
| |
[pagina 22]
| |
nation has chosen the way of democracy. And we must have the courage to bear the consequences of this choice’ (p. 138). De spreker wordt niet tegengesproken. Maar even later zegt een ander: ‘As we can see today, the attempt to develop our country and people along democratic lines has failed. Isn't it possible that this has happened not because of the failings of the democratic system, but because too many of our people are still unprepared for democracy?’. En zo gaat het door. Achmad, een communistische vakbondsbestuurder, trekt de juiste conclusie en verlaat de studieclub. ‘I've seen it for some time, these meetings of yours make no sense. You keep talking here night after night, but what are you doning?’ (p. 101). Voor Achmad zijn er geen problemen. Overal heeft hij zijn marxistisch-leninistische oplossingen voor. Murhalim, ook een lid van de club, zoekt het in de Islam, hij wil het volk aan zijn ziel herinneren. Hij wordt gedood bij een voedselrel, die Achmad heeft helpen ontketenen: een ongeloofwaardige situatie die tè toevallig de twee vertegenwoordigers van verschillende overtuigingen samen brengt. Na Murhalim's dood, die als de climax van de roman is bedoeld, zegt Ies: ‘Murhalim has been killed because he wanted to defend the little man, our country's in a mess, our leaders are like drunkards without any sense of responsibility, stealing and plundering a people unable to defend itself - and here we gather from evening to evening to analyse what's wrong with our country. Isn't there anyone here who realizes that the sickness of our country has already been analysed and discussed more than enough? (...)’. Niet alleen dat de figuren in het boeknooit mensen worden, de poppen blijven waarmee Lubis on zijn spel van corruptie en morele ontaarding vertoont, - ze zijn zelfs zelden overtuigend als pop, behalve Suryono misschien. Husin Limbara, de corrupte partijvoorzitter, is gewoon een naïeve man en volstrekt niet de intelligente en wilskrachtige leider, zoals Nederlanders na ettelijke politieke nederlagen de Indonesische politici hebben leren zien. ‘We are doing all this to further our people's struggle for social justice; to defend the Pantjasila as the foundation of our state’, zegt Limbara, ‘(...) That's the reason we are doing all this, and we've got the full approval of the party's council’ (p. 132). En een lid van de partijraad zegt: ‘We're only doing what's going on everywhere else. The party in power always helps its own members and friends first’ (p. 207). De liefdesbrieven die Pranoto, de leider van de studieclub, een essayist, aan een Amerikaanse vriendin schrijft, kunnen zo in Libelle worden afgedrukt - vertaald althans. Een psychologische verantwoording voor het handelen van Lubis' poppen ontbreekt vrijwel. Hun teksten komen allemaal uit dezelfde pen, - en dat is te merken. De boodschap die ons ten slotte moeizaam bereikt luidt: een corrupt volk kan niet aan zijn toekomst bouwen. Het is jammer dat een fatsoenlijk en eerlijk man als Mochtar Lubis de romanvorm heeft gekozen om zijn probleem gestalte te geven. Een aanklacht is zijn boek niet geworden, daarvoor ontbreekt de bezieling en vermoedelijk het talent. Nergens valt hij Indonesië's leiders direct aan, schaden zal hij geen van hen. Zwijgen kon hij evenwel niet en hij schreef een uiterst zwakke roman. |
|