Hollands Maandblad
tijdschrift voor literatuur en politiek
vijfde jaargang · nummer 195 · oktober 1963
Het conservatieve hart
De Fransman, zo zegt men of zo zei men, draagt zijn hart links en zijn beurs rechts. Het gaat waarschijnlijk voor veel volken op, al zal men bij de Nederlanders - anatomisch juister - het hart wat meer naar het centrum moeten zoeken. Maar ook in Nederland kennen we het grapje, dat wie op zijn twintigste jaar niet rood is, geen hart, en wie het op zijn veertigste nòg is, geen hoofd heeft.
Het hart dus links. Voor ‘rechts’, voor het conservatisme, blijft er dan over het rationeel realistische denken, en langs die weg komen we al gauw tot kenmerken van het conservatisme, die hoofdzakelijk liggen in de sfeer van het welbegrepen eigenbelang van wie het grootste en beste deel van de maatschappelijke koek hebben weten te bemachtigen, of - nog aangenamer - hebben weten te erven.
Die kenmerken zijn er, maar het zijn eer kenmerken - en voor een deel zwakheden - van conservatieven, dan van het conservatisme. Van het conservatisme geven zij een vertekend, zeker een incompleet beeld: zij laten er het hart uit weg.
Stelt men tegenover het conservatisme de progressiviteit, de geneigdheid tot verandering, dan heeft men, veel zuiverder dan bij de tegenstelling links-rechts, ‘hart’ en ‘hoofd’ tegenover elkaar. En het laat geen twijfel, dat het conservatisme dan het hart is. Dat conservatieve hart - zoveel weten we nu wel - kan even sterk het leven en denken van ‘links’ beheersen als dat van ‘rechts’.
Tenslotte is conservatisme in de eerste plaats de instinctieve, diep menselijke, afkeer van veranderingen, om wat deze impliceren aan ontrouw, aan verraad tegen het bestaande, tegen het verleden, en vooral: verraad tegenover de eigen emoties van nu. De intensiteit van onze emoties, en daarmee hun waarde wordt gemeten aan hun
eeuwigheidspretenties. Wij weten dat het pretenties zijn, maar we negeren dat zolang we kunnen, en we vrezen en haten de verandering, die die pretenties telkens weer als pretenties ontmaskert.
Want wat veranderingen ondragelijk maakt, dat is de wetenschap dat de tijd ze zo gauw al dragelijk pleegt te maken. Dàt is het juist waardoor iedere dialoog tussen het conservatieve hart en de progressieve ratio zo vruchteloos is. Men overtuigt - om een voorbeeld te geven - de tegenstander van crematies niet, door te stellen dat hij over een jaar of twintig tegen crematies geen bezwaar meer zal hebben. Die wetenschap is juist de heimelijke reden, waaròm hij tegen de toelating van crematies is. En wie gechoqueerd is door de stelling dat de Nederlandse taal over, zeg, tachtig jaar nog slechts als dialect zal bestaan, wordt er niet mee verzoend, als men er aan toe zou voegen, dat de mensen die dan in Nederland wonen, het verdwijnen van het Nederlands niet meer als gemis zullen voelen. Die toevoeging maakt, juist door zijn redelijkheid, de stelling het moeilijkst verteerbaar.
Tussen de ergernis van het conservatieve hart en het ongeduld van de rationalistische veranderaar is slechts een compromis mogelijk, wanneer de conservatief zich rationeel probeert te verantwoorden. En die neiging heeft hij voortdurend, uit een soort van gêne over het emotionele gehalte van zijn conservatisme. In het wereldwijze ‘realisme’ van de conservatief verraadt zich meestal de pudeur van zijn conservatieve sentiment.
Een goed voorbeeld van zo een ‘realistische’ versluiering van een conservatief instinct vinden we in Heldrings nauwelijks verkapte continue bestrijding van de Europese integratie, in de ‘Dezer Dagen’ rubriek van de N.R.C. Het lijkt me tenminste, dat de zwakheid in argumentatie van wat wordt opgediend als een ‘koel rationele’ uiteenzetting van de ‘politieke realiteit’, - met soms iets van een coquet machiavellisme - bij een zó intelligent journalist als Heldring slechts verklaard kan worden, wanneer we deze hele pennestrijd tegen de dwepers van de Europese beweging zien als een gevecht in vermomming van een conservatief hart voor het behoud van de ‘Nederlandse identiteit’.
Het instinct tot behoud van de eigen identiteit, wat is het anders dan de menselijke behoefte aan continuïteit, wat is het anders dan het conservatisme in een van zijn meest kenmerkende vormen? Het is de kern van het kerkelijk conservatisme, de kern van het provincialisme, de kern van het nationalisme.