Een Europese kernmacht?
G. van Benthem van den Bergh
De behoefte aan radicale oplossingen voor ingewikkelde politieke problemen heeft al vaak middelen gevaarlijker dan de kwaal opgeleverd. Het brouwen van het drankje ‘Europese kernmacht’ was ook wel erg verleidelijk: iedereen wacht immers op een middel dat de Europees-Atlantische crisis, ontketend door het veto van De Gaulle tegen de toetreding van Engeland tot de Europese gemeenschappen, zou kunnen bezweren. Geen wonder dat het in 1954 met de verwerping van het EDG-verdrag door de Franse Nationale Vergadering (door een combinatie van Gaullisten en communisten!) op stal gezette paard van de Europese militaire integratie - overigens met een nieuw wagentje - weer is gaan ronddraven.
De namen van voorstanders tonen wat men met een Europese kernmacht denkt te bereiken: Jean Monnet, Frans planner, auctor intellectualis van het plan-Schuman en voorzitter van het actiecomité voor de Verenigde Staten van Europa, wil een katalysator voor de verdere voortgang van de Europese integratie; Henry Kissinger, professor in Harvard, schrijver van het bekende Nuclear waepons and foreign policy, wil de problemen van de NAVO oplossen.
Ik zal proberen beide gedachtegangen kort weer te geven. Vanuit het doel ‘Europa’ gedacht gaat het ongeveer als volgt: Het veto van De Gaulle was in de eerste plaats te wijten aan het in december 1962 tussen Kennedy en Macmillan gesloten akkoord van Nassau, dat o.m. inhoudt dat Engeland zijn atoommacht met een gedeelte van de Amerikaanse strategische atoommacht in zal brengen in een NAVO-kernmacht. Dit was voor De Gaulle teken dat Engeland nog niet voldoende ‘Europees’ was om in de Europese plannen van De Gaulle te passen. Wat hier ook van zij, er is een vertrouwenscrisis in de Europese gemeenschappen ontstaan, Engeland en de andere aspirantleden zijn voorlopig buitengesloten, en als er niet gauw iets gebeurt dreigt alles wat in 18 jaar stukje bij beetje is opgebouwd verloren te gaan. Daarom moeten nieuwe initiatieven worden genomen, indien mogelijk zo aantrekkelijk dat ook De Gaulle, of hij wil of niet, in het onweerstaanbaar integratieproces wordt meegesleept. Men speculeert daarbij op het Europese nationalisme van De Gaulle en neemt aan dat hij voor de grandeur die een eigen, onafhankelijke, waarlijk Europese kernmacht aan Europa zal verschaffen, zijn bezwaren tegen supranationale instellingen wel zal prijsgeven. Want men wil geen gecoördineerde Engels-Franse atoommacht - met mogelijkheid van terugtrekken als de nationale belangen dat vereisen - maar een onder bevel van een Europese politieke autoriteit staande atoommacht. Alleen daarmee zou immers een nieuwe impuls aan de Europese integratie kunnen worden gegeven: nieuwe politieke instellingen met een nieuw werkgebied. De economische integratie zou dan vanzelf verdere voortgang vinden, alleen al vanwege de enorme industriële inspanning nodig voor de opbouw van een werkelijk effectieve atoommacht. De voordelen van het plan zijn in deze gedachtengang zo reusachtig, dat men wat al te gemakkelijk over de gevaren en over de praktische moeilijkheden heenstapt.
Voor Kissinger staat de NAVO voorop. Hij vindt de Europese twijfels aan de blijvende Amerikaanse bereidheid om voor een Russische aanval in Europa een algemene kernoorlog te riskeren begrijpelijk, onder meer omdat de z.g. nieuwe strategie, zoals die door McNamara c.s. is uitgewerkt, de indruk wekt dat de Amerikaanse regering bij een eventueel conflict in Europa de strijd met conventionele wapens zou willen laten uitvechten. Het Amerikaanse verzet tegen nationale Europese atoommachten komt niet voort uit een besef van hun nutteloosheid, maar berust volgens Kissinger op het feit dat Amerika niet tegen zijn zin via een Europese vinger op de trekker in een kernoorlog betrokken wil raken. De vraag of het Atlantische bondgenootschap inderdaad alleen maar op één volledig geïntegreerde atoomstrijdmacht met één (Amerikaanse) vinger aan de trekker kan berusten, beantwoordt hij ontkennend. Gegeven de realiteit van Franse en Engelse atoommachten, vindt Kissinger dat er gestreefd moet worden naar twee bevelscentra waarvan de politiek zo gecoördineerd moet worden dat hun macht een gezamenlijk doel dient. De