Autobiografisch woordenboek
Judith Herzberg
J.A. Emmens, Autobiografisch woordenboek, uitg. G.A. van Oorschot, Amsterdam 1963.
De nieuwe bundel van J.A. Emmens bestaat uit een deel poezie en een deel aphoristische notities in proza. Het proza is al eerder (op 16 september 1959 en 20 december 1961) in het Hollands Weekblad gepubliceerd onder de titel Autobiografisch Woordenboek, een titel die, nu hij ook de gedichten omvat, eigenlijk het eerste aphorisme is. Er zijn langere bij, over Kunst, Kunsthistorie, de verblijfplaats van God, en prachtige korte, zoals Huwelijk: ‘Hun verhouding is nu zo ingewikkeld geworden dat een huwelijk onvermijdelijk moet worden geacht’, allemaal met een grappige persoonlijke kink, en even waar als iemands manier van de kamer binnenkomen, of je het er mee eens bent of niet. Jammer dat de langere niet geciteerd kunnen worden maar daar is het boek dan voor. Sommige geven me het gevoel op zo'n kermistrap te staan waarvan de treden langs elkaar schuiven, zoals Goed Geheugen: ‘Om zoveel te kunnen onthouden moet hij weinig hebben beleefd.’ Het omgekeerde zou niet alleen ook waar zijn, maar ook een aphorisme. Hetzelfde geldt van Historicus: ‘Hoever hij ook teruggaat in de geschiedenis, hij komt nooit iets meer te weten over zijn eigen verleden. Vandaar waarschijnlijk dat hij historicus is geworden.’ Op de ene tree begrijp ik daaruit dat hij zich niet wil vinden, op de andere tree weer wel, waarschijnlijk allebei, misschien zijn de zeventien lagen van bewustzijn waarover Emmens schrijft hier een vereiste, hoe dan ook, zo'n kermistrap geeft meer te denken en te beleven dan een gewone. De raad van de heer Raoul Chapkis in de wind slaande verdiepte ik me ook in het eerste deel van het boekje.
Wat gezichtshoek en onderwerpen betreft verschillen de gedichten niet zo van het proza, afgezien van de typografische rangschikking zouden sommige wel verwisselbaar zijn, wat natuurlijk geen bezwaar is maar wel de oude vraag doet opkomen waar dat verschil nu wél in zit.
Gelukkig deed de vraag ook weer een antwoord van Emmens over zijn werkwijze rijzen: ‘Misschien is de intonatie al beslissend. Proza is losser: blijkt een gedachte niet voldoende impliciet, niet voldoende “in situatie” te kunnen worden meegedeeld, dan is het geen gedicht. Is het dat wel, dan kan het altijd nog als zodanig mislukken, en in godsnaam dan maar als proza door het leven gaan.’ De intonatie, dat is het ondefinieerbare dat de poezie blijft onderscheiden van proza nadat alle vaste vorm-elementen zoals rijm en metrum verdwenen zijn. Dat dit geen cirkelredenering is blijkt wanneer men verschillende dichters, die qua vorm en inhoud veel gemeen hebben, aan hun toon toch kan onderscheiden. Wat betreft het ‘in situatie’ meedelen, dat is bewonderenswaardig goed gelukt. Met de gecompliceerde eenvoud van een klassiek epigram stelt hij zijn ideeën, zonder vergelijkingen, zonder visuele uitweidingen, direct in de termen waarin hij duidelijk kan zijn. (‘Neem nu maar Danae, donzig en dik’, is eigenlijk het enige visuele beeld, en dan nog eerder tactiel?). Versieringen van het romantischpoetische soort zowel als het gangbare, op woordtrouvailles berustende geveltourisme, ontbreken. De lezer krijgt het gevoel fragmenten van een lange monologue intérieur te zien, die toch volstrekt niet willekeurig zijn. Dat veel van zijn ideeën Emmens zelf wél willekeurig voorkomen viel in zijn vorige bundel Kunst en Vliegwerk al op (De Vrije Wil bij voorbeeld) en nu zegt hij het weer:
‘Sta ik toevallig stil, dan heet dat
het standpunt dat ik inneem.’
Als historicus kijkt hij uit een soort tijdverte naar nu, naar zijn standpunt, zijn keuzen, een afstand die hem tegelijkertijd iets gelatens en iets overmoedigs geeft. Zoals in Dolce Far Niente:
‘Zend mij een brief en ik ga er op zitten,
zeg mij iets aardigs, ik spuug op de grond,
tussen het huis en de lichtende hemel
beweeg ik vanavond mijn been op en neer.’
Dit is een van de kortste, maar het merendeel is zo kort dat het soms doet denken aan een virtuoze goochelaar die zwierig het toneel opkomt, de meest excentrieke en veelbelovende requisieten om zich heen groepeert, (o.a. ‘Een kwakende heks in een nest van basalt’) en dan met evenveel élan