boel half laten afbranden, uche, uche, en dan grapjes maken met een wildvreemde juffrouw, uche, uche, die zich midden in de nacht probeert in te dringen.
Zij gooide wat water op de divan, en nog een overbodige scheut vlak voor zijn voeten, die opspatte tegen zijn pijpen. - U ruimt het verder maar op. Ik ga naar bed.
Zij moest even ophouden voor een hoestbui. - Die rook blijft natuurlijk nog dagen in huis hangen. Ik ken dat. Morgenochtend zal ik direct de brandverzekering en de glasverzekering opbellen. Welterusten meneer Wildzang.
- Ja, dat is goed. Dat wil zeggen, het spijt mij dat ik zo stom ben geweest. Ja. Dag mevrouw. Tot morgen.
Hij keerde zich om.
- Dat is nog mooi afgelopen, meneer.
Buiten stonden twee agenten. De helpster was er ook nog.
- Waarom komt u allemaal niet even binnen, dan gaan wij de goede afloop vieren met een kop koffie. Of met iets anders.
De agenten vonden het een mooi verzetje. - Na u, juffrouw, zei een van hen.
Het meisje stapte op de bebladderde vensterbank. J.G. gaf haar een hand bij het klimmen. - Gerda Waterink, zei zij, en sprong op de vieze vloer.
- J.G. Wildzang, zei J.G.
- J.G.?
- Jan, maar iedereen noemt mij J.G.
Ook de agenten kwamen het raam door. J.G. deed een kamerjas aan en haalde bier en glazen te voorschijn. Een der politiemannen schreef J.G.'s naam in een boekje, met oorzaak en tijdstip van de brand. Gerda Waterink begon ondertussen de ravage in de vuurhoek wat op te ruimen. Na tien minuten verhalen over andere, grotere vuren waar de agenten de laatste jaren voor hadden gestaan, maakten de twee mannen zich klaar om weg te gaan.
Op dat ogenblik klonk een sirene. - Ha, daar is de brandweer ook nog eens, zei een der agenten.
Zo was het ook. De brandweerauto stopte met piepende remmen. Een zwartleren figuur verscheen voor het open raam.
- Zo, goede nacht samen, zei de man.
- Het is al gebeurd hoor, riep een van de agenten.
- Ja, dat zie ik, zei de brandweerman, en hij maakte, om toch iets te doen, een stuk overgebleven glas voorzichtig los uit de sponning. Hij zag het besmeurde kacheltje en hij zei: - Zeker dat kacheltje. Wij werden opgebeld door de buren. Mijn felicitaties, mevrouw, meneer, dat had heel wat erger kunnen zijn.
Met lichte mistroostigheid nam hij het gespaarde interieur in zich op. Hij trok zijn bijna tot de elleboog reikende handschoenen uit, legde die op de vensterbank en haalde een boekje te voorschijn.
- J.G. Wildzang, zei J.G. Ongeveer om half twee merkte ik het. De oorzaak was het kacheltje, zoals u al zei.
De brandweerman schreef het op. De politieagenten namen afscheid. - Bedankt voor het bier, meneer.
Zij vertrokken door het donkere raamgat. De brandweerman vroeg: - Kan ik u nog op een of andere manier van dienst zijn?
- Nee, zei J.G., dank u vriendelijk voor uw snelle hulp.
Hij bedoelde er niets honends mee, en zo klonk het ook niet. Hij legde er nog wat op, blij dat de man bijna wegging. - Het geeft een veilig gevoel dat u zelfs op dit uur van de nacht klaar staat.
De stroop liep over de rand. Gerda kuchte, de man keek hem wantrouwend aan: - Dat is ons werk, meneer. Goede nacht.
- Zo, wat nu, zei J.G.
- Opruimen. Naar huis. Naar bed. Niet trouwen.
- Waarom niet?
- Ik ben al getrouwd en ik heb drie kinderen.
- Verdomme.
- Nou, nou.
- Neem mij niet kwalijk. Het vrijgezellenbestaan maakt een mens er niet subtieler op.
- Misschien zou ik zijn tegengevallen.
- Vast. Na drie jaar. Of na twee. Nee, na drie. Maar wat zou dat? U wilt toch niet beweren dat u nu nog even verliefd op uw man bent als toen u vijf, zes jaar geleden met hem trouwde?
- Acht. En zeg maar jij.
- Of wel soms? Ik zie het toch aan alle mensen om mij heen die nu zo'n zeven, acht jaar getrouwd zijn. Als ik op bezoek kom leven zij op. Niet omdat zij mij zo aardig vinden, maar omdat zij behoefte hebben aan afleiding. Zij zijn op elkaar uitgekeken. Zij geloven niet meer in geheime laden bij de ander, ook niet bij zichzelf trouwens. Voorzover ze nog wel eens verliefd zijn op elkaar, is dat meer een zaak van herinnering, van herkenning van oud geluk, en niet van verrassing over wat nieuws.
- Je weet er veel van, blijkbaar. Jij bent een man met mensenkennis. Dat zie je niet veel meer, tegenwoordig.
- Hou op. Heb ik soms geen gelijk?
- Niet meer dan ik zou hebben wanneer ik je ging vertellen hoe alle ongetrouwde mannen zich voelen. Al dat gepraat over hét