interviewd als de heer Kuilenburg door deze schrijver. Hermans stelde vragen zonder naar het antwoord te luisteren. Geen enkele keer liet hij de ondervraagde uitspreken. 's Mans onvermogen om zich in een ander te verplaatsen bleek, toen hij naar de camera grijnsde, als veronderstelde hij bewondering voor zijn optreden bij het publiek. Over de A.P. weten wij weinig meer dan dat men daar een directeur heeft, die tegen een stootje kan. W.F. Hermans' liefdeloze persoonlijkheid deed vermoeden, waarom zijn boeken zo slecht in de markt liggen. Misschien was dat wel het enige probleem dat aan de orde was.’
De R.K. Volkskrant schreef in een hoofdartikel d.d. 17 november 1962: ‘Twee verschillende zaken die toevallig schrijvers in het geding brengen, wier namen een bekende en langdurige onderlinge vijandschap markeren. De heer Hermans, schrijver onder meer van “Ik heb altijd gelijk” en door zijn vrienden graag als Nobelprijskandidaat genoemd wegens zijn roman “De donkere kamer van Damocles”, kreeg van een omroep-programmaleider gelegenheid, voor de televisie een onheuse en eenzijdige aanval te doen op een uitgever van populaire, maar alleszins redelijke lectuur-omnibussen. De televisiekijkers zagen een schrijver in actie, die aan de minimale voorwaarde voor elk menselijk gesprek - weten te luisteren - niet voldeed.’
Ik laat het hierbij. In dezelfde geest en toon schreven de R.K. dagbladen De Tijd - Maasbode, Het Binnenhof, De Gelderlander, Brabants Dagblad, Nieuwe Dagblad, Nieuwsblad voor het Zuiden, Twentse Courant, om van vele andere beslist niet ‘linkse’ bladen te zwijgen. Veelzeggend is ook de stroom van ingezonden stukken over de uitzending, die in vrijwel alle dagbladen werden opgenomen en die haast alle uiting gaven aan dezelfde gevoelens die de bovengeciteerde besprekingen beheersen. Ten overvloede wijs ik dan nog op de meer dan 800 protestbrieven die de VPRO ontving en op de honderden brieven die ik zelf - in hoofdzaak van politiek andersdenkenden - ontving. Als W.F., die kennelijk nog steeds niet weet hoe algemeen de afkeuring van zijn optreden in alle kringen der bevolking was, er behoefte aan heeft kennis te nemen van mijn knipsel- en brievendossier, dan kan hij het bij mij thuis in alle rust bestuderen. Misschien wordt het hem dan duidelijk.
W.F. schrijft voorts, dat ik er groots op ga, herdrukken van wat hij noemt ‘slechte auteurs’ uit te geven in oplagen van 200.000. Ja, daar ga ik groots op en daar blijf ik groots op gaan. Let maar op en wacht maar af. De elfde AP-Omnibus is reeds in productie.
Moet ik tegen de onwaardige kwalificatie van alle schrijvers wier werk in onze Omnibussen verscheen als ‘slechte auteurs’ nu nog eens weer protest aantekenen? De kranten, de lezers, hebben dat reeds overduidelijk gedaan. Ik noemt hier alleen een aantal in de Omnibussen verschenen titels:
Aar van de Werfhorst |
Madame Jatzkowa |
Herman de Man |
Het wassende water |
Antoon Coolen |
Dorp aan de rivier |
Jan Mens |
De Gouden Reael |
A.M. de Jong |
Het verraad |
A. den Doolaard |
De bruiloft der zeven zigeuners |
Anthony van Kampen |
Jungle Pimpernel |
Johan Fabricius |
Komedianten trokken voorbij |
Vooral de ‘slechte schrijver’ Johan Fabricius ligt mij zwaar op de maag. In 1932 kreeg hij voor zijn hierboven genoemde boek de Van der Hoogtprijs. Toen ik dit W.F. Hermans tijdens een gesprek over deze auteur voorhield, betoogde hij: ‘Ach, die prijs is al lang gedevalueerd’. Ja. In 1946 ontving echter de bekende auteur en ‘scherpzinnige
criticus’ J.J. Klant, die W.F. Hermans vóórging in de aanval op de Omnibus, voor zijn novelle
Het leven van Jan Klaassen eveneens de Van der Hoogtprijs. Indien ik W.F. goed begrepen heb moet ik doodvallen van bewondering voor de prijs van de beroemde tv-tekstlezer J.J. Klant, omdat zijn boeken na een langdurig, smartelijk en stoffig magazijndochterbestaan, bij de firma De Slegte terecht komen, en Fabricius verachten omdat zijn ‘slechte brouwsels’ almaar worden herdrukt.
Over het verschijnsel Omnibus schrijft de redactie van het Nieuwsblad voor de Boekhandel dd. 24 januari jl.: ‘Het is dom, het “verschijnsel” Omnibussen als waardeloos te bestempelen. Er zijn 10.000 mensen die de stelling van Pythagoras leren, nodig om één ingenieur te krijgen. Zo is het ook met de cultuur. Deze moet door Omnibussen en dergelijke gevoed worden, wil zij blijven bloeien. Hoevelen zijn door het gesprek van Hermans met Van Kuilenburg engagé geworden? Van deze onhebbelijke boekbespreking is wel degelijk een positieve invloed uitgegaan.’
Tenslotte: een verbijsterd man slaat vaak aan het schelden. Hij slaakt dan kreten met het doel anderen te kwetsen, doch geeft zich daarbij soms op haast deerniswekkende wijze bloot. Zo ook W.F.
Ik ben een ‘partijbons’ van de P.v.d.A., ‘een a-culturele partijbons met een auto met chauffeur’. Ik beken het. Ik ben dat - met of zonder auto - reeds 46 jaar en ik hoop het tot mijn dood te blijven.
W.F. begrijpt dat in zijn verkramptheid niet zo goed. Het woord ‘bons’ is voor mij een erenaam. Wijlen Hitler, Goebbels, Julius Streicher, Max Blokzijl en Mussert bulderden het mijn partijgenoten in alle talen toe. Toen de landverrader Rost van Tonningen in opdracht van de Hitlervazal Seyss Inquart in juli 1940 de bedrijven van de Arbeiderspers voor de N.S.B. in bezit nam, wilde deze gore, gepolijste sinjeur met mij aanpappen; wij waren toen beiden (plotseling) goede socialisten, betoogde hij, en moesten in vriendschap samenwerken. Ik antwoordde hem toen o.m.: ‘Mijnheer, tot 10 mei 1940 schold u mij in woord en geschrift uit voor partijbons. Wees een vent en doe het ook nu. Want ik ben en blijf een partijbons van het democratisch socialisme. En dat woord uit uw mond is voor mij een onderscheiding.’
Tijdens mijn verblijf in het Oranjehotel in Scheveningen was ‘verdomde bons’ de meest geliefkoosde kreet van Gestapo-Officier Oberstleutnant Knor. Zij allen zijn er roemloos aan kapot gegaan. Laat W.F. Hermans voorzichtig zijn. Wie uit die beker drinkt...
H. van Kuilenburg
Directeur N.V. De Arbeiderspers