Wat de bevordering van de mondigheid van de werknemers betreft, zou Van Esveld nu heus geloven, dat dit alleen een taak van de ondernemers is? Daarbij zou het ideaal dan zijn, de werknemer die volledig in het bedrijf geintegreerd is, zoals dat heet. Dat wil zeggen, dat hij een eigen verantwoordelijkheid kan dragen in de funktie waarin hij werkzaam is, dat hij goed op de hoogte is van de doelstellingen van het bedrijf en dat zijn sociale omstandigheden niets meer te wensen over laten. Ik kan dit niet anders zien dan als een steeds verder gaande opsluiting binnen het bedrijf. Meer vakantiehuisjes, meer groepsreizen van werknemers, meer dienstwoningen, een nog intensere aktiviteit van personeelsverenigingen en dergelijke, meer sociale werksters, met als eindpunt, om maar een voorbeeld te noemen: Philips van de wieg tot aan het graf. Ook al zou de werknemer dan ook nog volledig mogen meepraten - inspraak wordt dat op het ogenblik met een kalvinistisch modewoord genoemd -, dan lijkt mij dit alles toch geen erg opwekkend vooruitzicht. De konklusie moet zijn, dat een ondernemer met door hem zelf tot volledige mondigheid opgevoede werknemers toch aan het eind van de rit niet zo heel veel verder gekomen is als er van hen zelf ook buiten de onderneming geen streven naar mondigheid is uitgegaan.
In ‘Toenemende weerstand tegen de vakbeweging’ (Hollands Maandblad van januari 1963) klaagt Hessel over het toenemen van de sociale tegenstellingen in ons land en over een konservatisme, dat na de snelle sociale hervormingen van na de oorlog weer opnieuw veld zou winnen. Dit zou zich dan speciaal uiten in een verzet tegen de vakbeweging. Nu kwam de ongelukkige rede van Van Esveld, waarin hij probeerde de ondernemers een sociaal jasje aan te passen juist op het ogenblik, dat de vakorganisaties zich begonnen te bezinnen op een nieuwe taak in de veranderde samenleving. Een broedende kip moet men liever niet storen en dat is juist wat Van Esveld gedaan heeft. De verontwaardiging aan de kant van de vakbeweging was groot omdat de oude Adam nog zo duidelijk de oude Adam leek te zijn. Daar staat echter tegenover, dat op landelijk niveau en ook in de verschillende bedrijfstakken werkgevers- en werknemersvertegenwoordigers het dikwijls helemaal niet zo oneens zijn. De ruzie over de verlenging van de vakanties bij de vernieuwing van verschillende c.a.o.'s op het ogenblik is dan ook meer als een voorbijgaand verschijnsel, dan als een symptoom van een veranderde mentaliteit aan ondernemerszijde te beschouwen. Duidelijker gezegd: de ondernemers zullen altijd proberen zo min mogelijk te geven en de vakbonden zullen altijd proberen zo veel mogelijk te krijgen op het gebied van loon- en arbeidsvoorwaarden, dat heeft met een toenemend konservatisme niets te maken. Uiteindelijk is het een kwestie van een evenwicht, dat beide partijen voor het ogenblik bevredigt of niet bevredigt, maar waar men zich wederom voor het ogenblik bij neerlegt.
Om zijn stelling dat het konservatisme in Nederland opnieuw de kop opsteekt verder te verstevigen wijst Hessel op de geringe voortgang, die er in verschillende bedrijfstakken met de p.b.o. gemaakt wordt. Nu kan men heel goed tegen de p.b.o. zijn om andere redenen dan vanwege het afwijzen van medezeggenschap van de werknemers. Bijvoorbeeld omdat men niets moet hebben van de korporatieve achtergronden, die in dit vrij haastig na de oorlog in elkaar getimmerde staketsel nog duidelijk zichtbaar zijn. Het is opvallend, dat bijvoorbeeld aan de kant van het N.V.V. heel wat minder enthousiast gedacht schijnt te worden over de p.b.o. dan in de kringen van de konfessionele werkgevers- en werknemersorganisaties. Vergeleken bij de dithyramben in protestants-christelijke en vooral in katholieke kringen doet de waardering van de neutrale vakbeweging voor de p.b.o. nuchter aan, namelijk als waardering voor een middel om medezeggenschap voor de werknemers te verkrijgen; niet voor de p.b.o. als een doel op zichzelf.
Dan tenslotte het groeiende verzet, dat Hessel signaleert tegen een verder doortrekken van de sociale verzekeringen en een gedeeltelijke financiering daarvan uit de belastingen. Dat verzet is er altijd geweest en het is de vraag of het nu juist zoveel groter is geworden in Nederland. Kijkt men naar de landen om ons heen, dan zijn sommige in enkele opzichten ons vooruit, bijvoorbeeld Duitsland, wat de hoogte van het algemene bodempensioen betreft en Engeland met zijn sociale gezondheidszorg, andere liggen bij ons land achter. Objectief is er geloof ik geen ogenblik vast te stellen, waarop iedereen te hoop loopt en zegt, nu is het wel genoeg met de sociale voorzieningen. Laten wij ons niet laten verdoven door het gejammer, dat er in een gedeelte van de pers van dag tot dag opgaat over de grenzen van het bereikbare, die nu toch zeker overschreden zijn.
Als men aan de zin van verdergaande sociale hervormingen twijfelt, dan zal men ook geen geloof hechten aan de nieuwe doeleinden die de vakbeweging stelt, zegt