Eerste helft van toneelseizoen
(II)Ga naar voetnoot*
In het kader van het actieve cultuur-spreiden subsidieert onze regering ook nog vier kleinere of spreidingsgezelschappen, die hoofdzakelijk de provincie dienen te bespelen. Het grootste daarvan, de toneelgroep Ensemble uit Eindhoven, heeft in voorgaande jaren nog wel eens redelijk gefunctioneerd, maar in dit seizoen is men totnogtoe weinig gelukkig geweest. Men begon met een onsamenhangend, vermoeiend zij het vernuftig verzonnen bedenkseltje van Robert Thomas: de duivel hale ze, waar de fabuleuze Conny Stuart toch nog wat cabaret-achtige lachsuccesjes uit wist te slepen. Een Duits-sentimentele interpretatie van Shakespeare's naar het u lijkt volgde in de integrale, maar verouderde Burgersdijk-vertaling. Sigrid Koetse bracht hierin een verblindendmooie en jolig gespeelde Rosalinde. Laatstelijk zijn een tweetal Freudiaans getinte een-acters onder de titel galgenhumor gespeeld in knappe dubbelrollen door Ina van Faassen en Cor van Rijn. Toch een twijfelachtige voorstelling door de geconstrueerdheid van personen en situaties.
De toneelgroep Centrum heeft dit seizoen een paar belangrijke aanwinsten onder zijn nieuwe leden: Guus Hermus, Luc Lutz en Elly van Stekelenburg, maar men schijnt daar totnogtoe niet de ware munt uit te hebben geslagen, terwijl de klap bij het vertrek van het echtpaar Nel Koppen-Wim van den Brink zwaar is aangekomen. moordkans van Philip Mackie bleek een superieure thriller, waarin speciaal Luc Lutz uitblonk met een pracht van een sympathieke schurk. Tegenover deze fraai verzorgde voorstelling stond echter de bijna onoverkomelijke negatiefpost van driemaal koekoek een Achard-kluchtje rondom een respectabele putain in Oostenrijk, dat ondanks aardig spel en goede regie viel, door de mallotigheid van het gegeven en de platvloersheid van de vertaling. Gelukkig heeft men aan de hooggespannen verwachtingen gewekt in het vorig seizoen weer enigszins kunnen beantwoorden met een tot het uiterste gespannen opvoering van de meiden van de Franse super-negatieveling Jean Genet. ‘Moordende’ creaties van het vernederde maar opstandige dienstpersoneel door Karin Haage en Henry Orri in een zeldzaam uitgebalanceerde regie van Theo Kling. Overigens staan bij deze groep een aantal belangrijke premières voor de tweede helft van het seizoen op de repertoire-wachtlijst, terwijl de ziekte van Guur Hermus aanvankelijk veel plannen in de war moet hebben gestuurd.
In deze sector van het Nederlands toneel zijn eigenlijk de boeiendste berichten te melden over de toneelgroep Studio. Met een aanzienlijk versterkt Tableau de la Troupe en met Kees van Iersel in de artistieke leiding ontplooide het voorheen op de rand van de afgrond spelende gezelschapje plotseling een ongekende activiteit met een eigen theatertje en een eigen krant waarin eigen artistieke idealen worden beleden, die er niet om liegen: Vijf elk in hun soort belangwekkende premières, waarbij twee van verdienstelijke Nederlandse stukken en twee experimenten die althans de verdienste hebben een weinig te wrikken aan vooroordelen. Dat was dan harten 2, harten 3 van Paul Rodenko, een wel geslaagde grap rondom een driehoeksverhouding vol psychiatrische ingrepen en onwaarschijnlijkheden, nog net lichtvoetig genoeg om niet te gaan tegenstaan. In een goed doordachte maar toch wat schoolse regie van Peter Oosthoek werd een iéts meer dan middelmatige voorstelling gegeven van jeugdproces van Manuel van Loggem; een voorzichtige poging tot psychologische benadering van noviteiten als de Baarnse moord. Het contact van de auteur met wezenlijke problemen van de dramaturgie o.a. door zijn lespraktijk aan de toneelschool bleek in ieder geval zonneklaar. Van Arnold Wester (wiens Keuken in Rotterdam ten tonele werd gevoerd) speelde Studio planten zonder wortels, vervelende maatschappelijke problematiek over een dochter die haar plattelandsmilieu ontgroeit door contact met een intellectuele vriend uit de stad. Een handig soort Heyermans, longtemps après la lettre. Ten vierde een magistraal brok solotoneel van Andrea Domburg als de langzaam in een zandhoop wegzakkende vrouw uit
gelukkige dagen van Samuel Beckett. Zij (én regisseur Kees van Iersel) speelden het wonder klaar om van dit minimale dramatische gegeven een avond uiterst boeiend toneel te maken. Dat de voorkeur van van Iersel voor de randgebieden van het toneel hem echter ook wel eens kritiekloos mis doet grijpen bleek uit de opvoering van de appel van Jack Gelber, een zinloos brok experimenteerzucht vol schijnbaar originele trucs, die teruggaan op veertig jaar oude dadaprincipes. In ieder geval werpt Studio zich op deze lofwaardige wijze metterdaad op als proeftuin voor het avant garde-toneel en voor de Nederlandse toneelschrijverij in het bijzonder.
Tenslotte blijft De Nieuwe Komedie onder de dubbelleiding van Erik Vos en Johan de Meester met succes rondsnuffelen in onze eigen oude doos, waaruit marieken van nieumegen werd opgediept, dat een bruikbare schoolvoorstelling opleverde met een heerlijk diabolisch rondspringende Moenen van Peter van der Linden (onlangs bekroond met de van Dalsumprijs). Weergaloos vindingrijk, in de Erik Vos-traditie, regisseerde Berend Boudewijn bij dit gezelschap don quichot op de bruiloft van kamacho van onze 18de eeuwse Pieter Langendijk, terwijl Erik Vos de eerste beroepsrol van Carol Linssen leidde in de held van het westen van de Ier Synge, dat wederom net als veel Iers volkstoneel eigenlijk niet naar het Nederlands taalgebied bleek te kunnen worden overgeplant. Telkens weer plaatst dit gezelschap, woekerend met bescheiden middelen, ons voor alleszins waardeerbare voorstellingen, en geeft zo met de andere kleine gezelschappen eigenlijk een hoopvoller beeld van ons toneelleven, dan de meeste grote troepen in deze eerste helft van het lopende seizoen hebben gedaan.
H. van den Bergh