‘Le Canard emmesmerdé’
Le Canard enchaîné, het scherpste satirische blad ter wereld, dat wekelijks verslonden wordt in Frankrijk en gevreesd is bij vrijwel alle politici, moet een aanval doorstaan van de heer Pierre Messmer, de Franse minister van defensie. Het blad heeft een tijd geleden een hooggeplaatste officier onsterfelijk belachelijk gemaakt door hem als duellist in zijn hemd te zetten, nu wordt het beschuldigd van openlijke belediging van het Franse leger door in een kroniek velen van zijn ‘beroepsdapperen’ niets anders dan ‘dikschedelige bruten’, ‘ontstellende inbecielen’ en ‘beroepsslachters’ te noemen (citaat N.R.C.).
Het stuk was verschenen op 1 maart 1961, dus nog vóór de beruchte generaalsopstand in Algerije. Nadien is er wel het een en ander aan het licht gekomen, dat de beweringen van de schrijver, Jérome Gauthier, heeft bevestigd. Maar de heer Messmer, oud-socialist van het genre Robert Lacoste, heeft blijkbaar even weinig oog voor de historie als indertijd voor de toekomst, toen hij vlak voor de aprilputsch uit Algerije terugkeerde en verklaarde: ‘De toestand in Algerije is normaal.’
In de Canard van 12 december betuigt Gauthier met een dodelijke ironie zijn spijt. Hij beschuldigt zichzelf ‘d'avoir imaginé que de glorieux, d'insoupçonnables généraux, domme MM. Argoud, Godard, Gardes, Salan, Challe, Jouhaud, Gardy, Faure, Zeller, etc. pourraient bien n'être que du gibier du prison.’
Er staan een paar mooie plaatjes in de
Canard, zoals de eend, die met zijn raadsman
naar het tribunaal gaat. Neem de zaak niet te luchtig op, zegt de maître, men kan je verplichten om je verontschuldigingen aan te bieden aan Salan, aan Jouhaud, aan Challe, aan Zeller, aan Argoud, aan Chateau-Jobert, aan de ‘Monocle’... (En dan heeft men nog op de speciale pagina, die ‘Le Canard emmesmerdé’ wordt genoemd, een citaatje uit Montesquieu: ‘La France se perdra par les gens de guerre.’)
De Canard vermoedt, dat niet de onbeduidende Messmer, maar de Graaf van Parijs achter deze zaak zit, omdat Gauthier zich in hetzelfde artikel zeer terecht afvroeg, waarom men in de pers (o.m. uitgebreid in Paris Match) zo een verschrikkelijke tragiek maakte rondom het sneuvelen van François d'Orléans, zoon van de graaf, en nooit over de dood van de talloze gemene soldaten, ‘d'un tas de Gégène de Clamart ou de Jojo de Bagneux’. Een anonieme brief en een anoniem telefoontje met duidelijke dreigementen, kort na het stuk van Gauthier, maken het vermoeden van de Canard bijzonder sterk.
A.F.L.